Wanneer? Geen idee.
Het moet zomer zijn, want hij voelt geen koude. Hij spant zich in, zet de boventanden stevig in zijn onderlip, maar in zijn herinneringen is niets te vinden dat op een naam lijkt. Vaag ziet hij het beeld van een hand die Griekse letters uitwist op een met een waslaag bedekt tablet. Hij kan nog een pi en daar misschien een lambda onderscheiden, of is het een tau? Nee, het gaat te snel. Overigens, was het wel zijn naam die daar stond en daarbij: wat maakt het nog uit, hier en nu?
Wat is dit hier, waar is hij nu? Hij is naakt, en zijn lichaam heeft iets vreemd: het is merkwaardig ongeschonden. Hij voelt, nee: hij weet zich helemaal gaaf. Nergens een schram of een zweertje, niet eens een muggenbeet. Langzaam strijkt hij de vingers over zijn gladde wangen.
Er is nergens schemering, geen overgang. Dit is geen plaats voor nuances. Hij staat in een kegel van licht. Zijn voeten schuift hij verkennend over de planken vloer, die gladgeboend is. Verder is er niets te zien, enkel het duister dat naadloos aan de kegel kleeft. Aarzelend waagt hij zich even buiten de kegel, steekt eerst een voet en dan zijn hoofd in de donkerte, maar omdat er niets te zien is en hij geen held, trekt hij zich vlug terug in het licht.
Er wint.
Het dient gezegd: het geurt hier in het licht aangenaam naar zaagsel, de harsgeuren bevangen hem als waren het lieflijke tastbaarheden. Maar er is geheel geen geluid. Hij luistert aandachtig naar wat men doorgaans ‘stilte’ noemt: zijn hartslag, zijn ademhalen en het monotone gezoem, de aandrang van het denken.
Dan, vanuit het duister spreekt een vrouwenstem hem moed in. ‘Courage’, zegt ze, onzichtbaar en als vanuit alle richtingen. ‘Courage, courage’, zoals een Afrikaan die een heuvel afdaalt een klimmer begroet. En : ‘Luister naar je adem, alleen maar je adem’.
Hij gehoorzaamt.
Ekster.
Plots, zonder enige achterhaalbare oorzaak, denkt hij het woord ‘ekster’, de letters, de vogel. Verrast door de eigen vondst herhaalt hij de gedachte. In de stilte weerklinkt het lachende gekwetter van de vogel, een schel geluid dat wegebt in zijn brein. Hij schrikt hevig. Was dat nu klank of een gedachte? Allebei?
Levensecht doemt dan het beeld op van een naakte, liggende vrouw: je ziet enkel haar open benen, een reusachtige vogel pikt in haar onderbuik. WTF. Hij walgt want hij hoort het pikken, de tjaks in het vlees en de tjoks op het bot. Hij begint te rillen, wil wat roepen maar zijn stembanden brengen enkel een schor hijgen ten gehore.
‘Wat is dit, waar ben ik, wat wilt u van mij?’ Hij roept het luid maar de stem is verdwenen. Het afgrijselijke beeld floept uit, voorlopig, maar langs zijn neusvleugels, links en rechts, glijdt nu een druppel dikke, zwarte vloeistof weg. De tranen pletsen op de vloer en barsten daar uiteen tot slierten zwart die in de lichtkegel terug opwaarts gaan zweven alsof ze met het geluid ook hun gewicht hebben verloren.
![audioetamo001](https://www.dirkvekemans.be/wp-content/uploads/2010/07/audioetamo001.jpg)
Hij wil niet meer in woorden denken, geen vogels meer zien, niet meer zulke beelden genereren. Want dat denkt hij, dat het zijn gedachten zijn die…
Twee druppels glijden weerom op de grond. De afschuw brengt afschuw van de afschuw, de angst maakt angst en meer beelden. Hij probeert de dreigende slierten met zijn handen te grijpen om ze uit het licht te drijven, maar bij elke aanraking splitsen ze in tientallen fijnere draden zwart, als olie in water. De vogel pikt genadeloos verder in het steeds weer opdoemende beeld. Vette druppels zwart zweet druipen traag van zijn huid.
Hij denkt zich snel nog een drietal rode tulpen, wiegend in de zomerwind, maar het is te laat en vergeefs: onstuitbaar gutst het zwart nu ook zijn neus en mond en anus uit. In vertwijfeling grijpt hij nog naar zijn lid, dat in zijn hand verschrompelt. De huid verpulvert bij aanraking zoals na een brand de geblakerde bladen van een boek.
Het was de schuld van de ekster.
26/07/2010 rev. dv@EBK
voor ‘KORT’, een verzameling kort proza.