vier gedichten bij een schilderij van Ilse Derden
Natte maan
In plassen zwart, verregend op het asfalt
zie ik het karige fonkelen. Het droeve glimmen
van het stille dat bewegen wil. Zwijgen zuigt
het zwijgen uit het zwijgen, vingers leggen
vingers op de snee en wrijven het bloed
uit in het wit van de wonde. Kaal huivert
een boom zich de bladeren af, duister
kust een mond het zwart in je oog. De leegte
mirakelt: tranen bergen tranen glanzend en
traag in de gaten. Zie. Het in. De diepe glans.
Het ganse deel. Waar je rafelkleed in oker
afklopt mijn verlangen. Waar het om je rokt.
Huiveringen
De maan omvat gestreng de categoriek
te fel verlichte bomen. Stroom alom.
Geflikker. Jij als licht daarin. De bladeren
vluchten in geritsel naar hun ongedierte.
Het af slaat op. Ik ben er weer. Snel.
Zwart teken je het maanlicht open. Ik.
Net op tijd om te laat te komen, om
op mijn adem tijd en adem te verdoen.
Later. Hier. Tijd verstrengelt alles in geratel.
Gebulder breekt de geborgen ochtend.
De vroege zon ontlokt damp aan de nacht,
stank van lijken. Kust de nacht als een kamp.
Vloed
Het schrapen kriebelt in de keelwand.
Het schrapen vlokt aan tot een vette kraai.
Aan prikkeldraad de stem bloedt open,
licht het rotte op, verlucht. De stem is.
Het staande heeft het weer van ons gewonnen. Ik
eindig in een punt, nietig, in een puntig ik. Einde.
De stem heeft alle woorden in de klank vergooid.
Het staande heeft het weer van ons gewonnen. Ik.
Sorry hoor, uw water komt niet ons aan de lippen.
Uw weelde raakt niet ons de stramme tong. Stof ja:
kunstroet. Uw verhalen verschralen tot kanteling.
Het heeft het gewonnen. Wij lossen op in vloed.
Hadith van de maan
wij zijn verzwolgen al maar golven golven na
wij waren golvend licht ooit in de volle dagen
wij waren golven wij van wijde werelden weerga
en van diepe harmonieën uitdeinende galm
wij waren golven wij, winnaars in de kunst van falen
wij waren golven wij, hoeders van de aardse mal
wij waren golven wij, makers van het ene in het al
wij waren golven wij, met de eenvoud van het ware
wij zijn verzwolgen nu maar golven ons nog uit
wij spoelen nog de liefde af die in ons niet wou komen
wij zetten weer de wanhoop aan die niemand overwon
wij zijn verzwolgen ja maar in de golven golven wij