Categorieën
tekst

over “de werken op papier” van Harmen Verbrugge

papa, mama, de doden en de kunst en ik

is materie ijdel? leeg en nietig? te ijdel voor tijd? de tijd is een ervaring, maar van wie? een tijdloos, onvervreemdbaar ik; de onbetwijfelbare? of is de tijd de ordening van de ervaring, een ruimte voor de ervaring, bepaalbaar in zijn beweging, naar het verleden en naar de toekomst, met als tweede onbetwijfelbare; het nu?

is de mens overgeleverd aan de tijd of is de tijd aan de mens overgeleverd?

wellicht valt de mens, wanneer deze ‘ik’ zegt, zichzelf tot onderwerp onderwerpt, en zich dader maakt door zich te verbinden aan een werkwoord, bij voorbeeld het werkwoord ‘zijn’, onder de tijd. bouwt de mens als ‘ik’ de tijd zelf, door middel van de disciplinering van de grammatika? hoe bewoont de mens deze tijd, zelf? de disciplinering van de grammatika maakt van de mens een discipel van de telbare tijd. de tijd wordt geteld: de klok, dag en nacht, de maan, de zon. voorbij de klok, voorbij dag en nacht, is er het werk, het werk van het zelf, het werk van de mens. een teken? de hartslag van een teken?

is de tijd de mens zelf, of zelfs; de mens-zelf? wanneer een mens niet van zichzelf vervreemdt, i.e. zich niet toont, aan een spiegel of ogen, ziet hij zichzelf niet. dáar klapt het al in zijn tegendeel om; een andere tijd ontstaat, die van de werking, de gewaarwording. de inwerking. een wederzijdse inwerking, zelfs?

daarom; de tijd is de mens-zelf, als werk, vanwege de entzweiung, het uiteenvallen. een strijd, een konflikt. de tijd is strijd. de tijd is de horizon in het werk.

de tijd is de mens als in het werk gesteld. voor altijd in het werk gesteld, volledig zichzelf en los van de telbare tijd; geroofd. diep lijden maakt vergankelijk, zondert af, wordt stijl, scherp, maar geroofd door het materiaal; grof; rommel, buit, afval van de werkelijkheid.

er is een zone tussen het werk en de maker, tussen het werk en de bron. een ondoordringbare zone. over het ondoordringbare doorboren, daar komen wij op terug.

deze konflikten zijn de tijd, de duur van het gevecht.

de mens zet zich in de materie, in het materiaal af, als werk en verdraadt; de ogen zoeken steun op de horizon.

de taal is visueel mooi, kras het door en rudimentair wordt het beeld. taal is vervloekt, als uitleg-beest. taal is waarin we ons uitleggen. taal is daarmee ook ruimte, want we leggen ons uit. wij zien deze diepte in de taal niet. wij wenden ons tot het beeld, teneinde een diepte te zien, perspektief. een toekomst? nee, geen komst, geen cymbalen, geen symbolen van de komst. nee, tekens van mens-zijn, van tijd-zijn, tekenen van vergankelijkheid.

de schilderkunst is een wereld, gebouwd op de aarde, van de aarde; de materie, het materiaal, matrix; oorsprong, moederbodem. vermeng het met de mens; de mens kan bron worden; de mens zet zich in het materiaal af.

ik ben de aardappel; is de mens een foto, bewerkt, om het onbewerkte in het licht te stellen? schaduwloos licht, louter kleur. de kleur in het werk is eerst zichzelf. het dient de mens niet, want het geeft de mens niets anders dan zichzelf.

geelhoofd; het hardste licht met de hardste schaduw. een pure schaduw is geheel zwart, schaduw zonder licht. het geel van het hoofd gevangen in een matrixmasker, een zwarte matrix. de flessentorso verdubbelt het geel van het hoofd en de lucht, als kleur, afgezet, in zich. inwerking van de spiegel?

de lucht zelf, als kleur (als symboolkleur), ontbreekt. er is louter het hardste licht, het wit. het wit neemt het licht. het wit wordt de hemel van het lijf.

we hebben het beeld in taal uitgelegd, in een andere ruimte opgesteld, die schijnbaar zonder die diepte en zonder die horizon een ruimte is. wordt het beeld in taal symbolen? gevierendeeld?

wat is het verschil tussen een symbool en kleur? dit verschil klaart op wanneer men symbolen in het werk ziet, maar ze als tekens neemt die voor zichzelf staan. iets kan voor zichzelf staan en verhindert de blik, verduistert de blik. een genadeloze schaduw. hoe verlost men zich van deze schaduw?

de symbolen moeten ding worden, hun symboolkarakter afleggen; de bron, als symbool, moet in de vergetelheid, de lethe, stromen…

we willen ogen op de horizon, we willen staan, we willen bekeken worden, met een stijve pik. en wat is er vergankelijker dan een stijve? een engel met een stijve?

de mens groter dan de horizon, is dat het verlangen?

een verlangen naar een zonder-woorden, een puur perspektief, in genadeloos licht? het in het genadeloos licht stellen van het gevoel. er moet éen licht zijn, want anders is het geen werk. het verklaren van het werk, het in dat ene licht stellen, het instantane, het zonder schaduw zijn.

de tijd als ruimte opstellen, openstellen; een menselijk perspektief. het kamer-perspektief als ruimte-beest; anatomie van de ruimte, gevangen in een stilstand, maar is deze stilstand géen tijd buiten de tijd, los van de tijd? wellicht het lossen van de tijd, het aflossen van de tijd, als een bewaker van de tijd. tijd wordt in de materie afgezet, haast ekstatisch of zelfs; eksistentieel? in de zin van de bron; buiten-zichzelf-staand, onderscheiden te zijn, in tijd én werk.

symbolen van vergankelijkheid; het samenvoegen van 2 afgescheiden delen; tijd en werk.

de tijd in het werk stellen, kan louter in ruimte.

de tijd in ruimte uitgedrukt? dat doen we in taal, maar dat doen we ook in beeld.

het verschil; het perspektief van de tijd in het beeld heeft een horizon, de taal heeft geen horizon, i.e. geen zichtbare horizon. de zichtbare horizon in het beeld, met zijn verdwijnpunten, markeert zichzelf. in de taal verliest de mens zich in uitleg, hij wordt uitgelegd. in het beeld verliest de mens zich in de materie, in de kleuren. de lijnen lijken taal, i.e. uitleg, de kleuren lijken beeld.

horizonomkeringen; dada en papa. de horizon deelt het werk op, eenvoud wordt tweevoud; de tijd in het werk, deze horizon is de tijd; een verlangen van het nu, een verlangen tot het nu.

een teken, Ein Zeichen sind wir, deutungslos, een teken is de mens, zonder dat het Teken te duiden valt, want Schmerzlos sind wir und haben fast /Die Sprache in der Fremde verloren. zonder lijden geen kontakt met het licht, het genadeloze licht, de instantane bliksem. éenmalig. in herinnering niet te bewaren, in de herinnering wordt het een farce, een verhaal zonder angst, want de afloop, de verlossing is bekend.

we moeten naar de aflossing toe, het telkens weer aflossen, het lossen van de tijd; louter in herhaling, herhaling, buiten alle begrippen van het verstand, allereerst tijd en ruimte, is dat éenmalige in de herhaling van het zelf als de tijd-zelf het zich afzetten in het werk.

in deze wereld van de schilderkunst en het zelf komt de aarde tot stand, niet als onderworpen, maar als behouden, bewaakt, afgelost door het werk zelf. niet omgevormd, niet als een bewerkt-iets, zonder het onbewerkte faalt een werk.

“IK” “BEN” “DOM”, N E U K E N; leg míj dát uit, jij die je ogen verliest, om iets vast te stellen, de ogen zélf; je stelt ze op, je zet ze neer in NEUKEN, je verliest je ogen in het uitleggen.

S E X, leg míj dát uit, jij die je ogen verliest, om iets trillends vast te stellen; je stelt de ogen zélf op de horizon op en laat de klinker, de klank, vallen.

het hart, de vleugels, de eeuwige ogen. de pik. lijkt alles geschilderd alsof het doorboringen zijn? van de wereld van de schilderkunst én van het zelf? simultane doorboringen. in het werk is de eis dat er geen tijd is, in de zin van dat gelijktijdigheid de eis moet zijn. rembrandt kijkt evenzeer mee, als de maker naar rembrandt kijkt. de tijd kan alleen in gelijktijdigheid stilstaan en dit zet lijnen uit; de perspektivische lijnen —het ruimte- of kamerbeest en de horizon— tegenover de draden uit de ogen, wankele poten, trillende verbindingen.

er is zeker altijd dynamiek, een dooddoener. fluktuatie van delen; 2voudig met 1 kruis, pure spiegelingen van frontkleuren. dynamiek, dunamis is kracht en macht. latijns overgezet werd het potentie, mogelijkheid, innerlijke mogelijkheid; vermogen. zonder beweging, zelfs in de stilstand van een werk, komt deze dynamiek niet te voorschijn. de beweging is in een werk: reproduktie van het groffe, het banale zelf, een schematische reproduktie van de schilderkunst.

ik durf het woord dialoog niet te gebruiken, tenzij we dia als uiteen, dwars doorheen bronnen en durven over te zetten naar doorboring, en logos als verzamelen én uiteenleggen.

een kleur, die niets anders dan zichzelf dient, doorboort de blik. de toeschouwer wil verzamelen, het werk met zijn ogen verzamelen, in zich opnemen, en verzet zich tegen de doorboring.

deze weerstand is futiel.. de blik wordt doorboord, terwijl de ogen verzamelen. is dit de macht? de dynamiek?

men moet durven kijken, zonder men te zijn, zonder symbool te zijn; wat overblijft is het vergankelijke zelf.

NOTEN

Ein zeichen sind wir.. friedrich hölderlin. uit een ontwerp voor mnemosyne. o.a. te vinden in sämtliche gedichte, pag. 1033. deutscher klassiker verlag. de versies zijn ook op internet te vinden.

entzweiung, g.w.f. hegel.

afval van de werkelijkheid, sigmund freud.

Door sadà\exposadà

sadà\exposadà (2032-2108), al dood en nog niet geboren, is een corpus uit acht delen. een tenthart-ritme; dijen-rietrivier, baarmoeder, vondelingsspeeksel, roostong, autobahnen, wolfshand, baards!, tribunalen. Eist de wet van de adem. kultivatie van de desintegratie.

sadà\exposadà

Één reactie op “over “de werken op papier” van Harmen Verbrugge”

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *