wees geribde
zeester wijdbeens bankend
op een afgeplakte hemelstraat,
gij vuile opgedoefte
stortravijn
gij rochelt vla
vanachter uw glabella
gij zeikt uw zuur met stralen
gaten bijtend in de leegte
van ons zijn
qui pro nobis
nata hoeveel taka taka
kost wel niet uw schoon
beschubde pellevel, gij
angeliek verbrodde maagd?
gij spartelwijf, gij
plakteef, zieke zilverzeug
met stugge sprieten,
het godenvlees gepekeld
in uw kwabberbuik:
merci dat gij voor mij
tot hier gekomen zijt.