Over al degenen die niet ontkwamen kunnen we kort zijn. Iedereen vluchtte de bergen in. De meesten bleven steken in de bossen, struikelden, braken hun benen, vielen van de steile rotswanden, bleven verschrikt liggen in de beekbeddingen of halverwege de beboste helling, wachtend op de dood. Anderen werden verscheurd door roofzuchtige bosdieren, dodelijk gebeten door slangen, ziek gestoken door de miljarden muskieten. Degenen die erin slaagden de berghelling te nemen na eindeloze, afmattende inspanning, kwamen na twee of drie dagen om van honger en moedeloosheid, alle gevoel voor richting en eigenwaarde verloren, te meer omdat ze hun onderweg bezweken kinderen hadden moeten achterlaten.
Aan het einde van de volgende dag besloot het leger de berghellingen in brand te zetten, en vóór de zon onderging was de beboste helling één grote fakkel droog en vuurgretig hout, waaruit de laatste kreten van achtergebleven vrouwen, mannen en kinderen opklonken in het veelstemmig koor van de in doodsnood verkerende dieren.
Het leger achtte de actie geslaagd. Niemand was ontkomen, het dorp was gestraft voor haar verraad. Over hen kunnen en moeten we kort zijn. Over hen kan dit verhaal niet gaan.
Maar de enkeling die wel ontkwam en de vlucht de bergen in overleefde, alle gevaren van het woud en het klimaat trotserend, die na maanden of jaren zwerven bij ons terugkeerde, hij zal ons stof tot schrijven geven, over hem kunnen onze verhalen en liederen van nu af gaan. Zijn hond herkent hem wel.
Giorgio de Chirico, Melancholie van een mooie dag, 1913
6 reacties op “De verdrevenen”
Prachtige tekst vind ik.
Alleen, die ‘haveloze metgezellen’ op ’t eind vind ik wat wringen: alles is uitgepuurd tot de ene spermatozoïde die het wel haalt, wat komen die andere buggars daar dan plots nog doen. De hond is prima, die is zelfs perfect als slotaccentuatie, een genadeschot als orgelpunt.
Overgetikt van handschriftvodje daterend van plusminus 1980 of eerder, vermoedelijk. En ja, sommige zaken zijn wat over de top, de haveloze metgezellen gaan eruit, want je hebt alleszins gelijk, D.V.
waarom beginnen die gedichten altijd zo halfslachtig? uit 1980. Ik vind het mooi maar er staan veel zinnen die niet knijpen en dodelijk zijn; mag ik hem onder handen nemen, Adriaan?
Waag eens een gokje, Harmen.
Over mensen die niet ontkwamen kunnen we kort zijn:
ze vluchtten hoog de bergen in; bleven steken in bossen [ waar is de bosgrens in deze], en kwamen [ als je omhoog gaat, ga je omhoog, wanneer je struikelt, en benen breekt ben je aan het afdalen]
struikelend terug, braken hun benen, vielen van steile rotswanden, bleven verschrikt liggen in beekbeddingen wachtend op de dood.
Is wel een kut afdaling dan toch?
Andere mensen werden verscheurd door roofzuchtige bosdieren,
dodelijk gebeten door slangen, ziek gestoken door miljarden muskieten.
Mensen die erin slaagden de berghelling te nemen na eindeloze, afmattende inspanning, kwamen na twee of drie dagen om van honger en moedeloosheid, alle gevoel voor richting en eigenwaarde verloren,
te meer omdat ze onderweg bezweken en kinderen hadden gekregen
Aan het einde van de volgende dag besloot het leger de berghellingen van mensen
in brand te zetten, en vóór de zon onderging was de beboste helling één grote fakkel droog en vuurgretig hout, waaruit de laatste kreten van achtergebleven mensen, vrouwen mannen en kinderen opklonken in het veelstemmig koor van de in doodsnood verkerende mensheid.
God achtte de actie geslaagd. Niemand was ontkomen, de mensen waren gestraft voor hun verraad.
Bijbelse praat: ‘Over hen kunnen en moeten we kort zijn. Over hen kan dit verhaal niet gaan.’
Maar de ‘enkeling’ die wel ontkwam en de vlucht de bergen [ hoeveel!!] in overleefde, [ en naar beneden kwam en] alle gevaren van het woud en het klimaat trotserend, na maanden, jaren zwerven bij ons terugkeerde, hij zal ons stof tot schrijven geven, over hem kunnen onze verhalen en liederen gaan.
Uw ezel
is het Ceasar?