Worum sich die Angst ängstet, ist das In-der-Welt-sein selbst – Heidegger.
ik ben de grote hypochonder:
ik groei mijn liefste angsten aan
mijn verbeelding is een schimmelende voorraadkast
het woekert poliepen uit mijn dij, die doornig standhouden
iedere glimlach is een belofte van electrocutie
want ik ken jullie wel: jullie komen mijn tongriem doorsnijden
en een lamme tong verdicht de leut niet deutend, weet een kind
maar wat is mij aan de angst gelegen als het waarheidt in de schemering,
aan de erecties die ons zullen aflossen, die de wereld zullen ontsieren tot Oz
aan de rilgeesten die langeweilen bij het aanbreken van de grote middag
soms is angst de toonsoort van thuiskomst
gejank van de wilde honden als ze een nederzetting ruiken
blijf de magie van je verbeelding trouw, vouw
je angsten als gemalen muskaat in de plooien van de kranten
als je schrikschippert door de bezette stad
boogneukt in een dependance
loeihard straffen de omgewanden onze bluf, hun komst
zet regeleindes weg, onze stokvistongen
zuigt het vacuüm, de angstende angst wordt altijd afgezonken volgens het protocol
schraaltalige neuzelaars ontgaat dat maar wie wil hier nog
de dompteur zijn van zijn eigen spleen we kijken er baards tegenaan
lustgameten roedelen jachtig over de naakte toendra van de angst
er groeit mij nog eens een toverstaf aan die alle referenties verhekst
inkerkert in het ijs dat eeuwig is
(uit mijn voorgelaten gedichtenverzameling ‘Tongriem 2‘, parels tussen de stront)
2 reacties op “we kijken er baards tegenaan”
maar wat is mij aan de angst gelegen als het waarheidt in de schemering 🙂
“schraaltalige neuzelaars ontgaat dat”. Nu, het moet gezegd, angst verzet hooguit een molshoop. Met Heidegger, knap vertaald hier door Adriaan, in zee gaan, het eindigt wel ergens maar nooit echt goed. Mijn eigen weemoed temmen, ja, daar is iets van aan. Vooruit, de pot op