Enkele bedenkingen, duaal, desnoods
I
kunt u zo gereformeerd mogelijk door die klei lopen?
langzaam vaar ik op haar toe, ik kus de zeep bezopen.
haar tong elektrocuteert beide dijen mijn, ik hoor haar hijgen.
mensen die lelijke muziek maken moeten de doodstraf krijgen.
met zo’n vervaarlijk vrouw mag je je gelukkig prijzen.
tenzij je doodgaat natuurlijk, zonder af te grijzen.
schik een beetje op, meneer, laat me mijn droom begaan.
je beeft, want als de sterfte leeft, heb je er niets meer aan.
doorroeien, matroos, hier is het zeil, uw geil is veil.
gereformeerd? moi? & klei? waarin huist uw ijlend dweil?
een oeverloze levensvraag. als isis zoekend langs de nijl.
zo ben ik dan ook weer wel, gij onbesuisde blaag.
nu in de aanbieding: de exclusieve bottenzaag.
ei, ei & ei, de queeste is onbarmhartig vaag.
II
hier is mijn touw, uw zweep, o lieve leep.
’t is gauw gedaan, met tape & sunlight zeep.
gereformeerd of niet, immer een reet in ’t verschiet.
lik mijn hooggesloten schoen, toon fatsoen of niet.
uw sluier maakt u geil, & tot mijn plezier, bezit.
ocherreme, schriel balkenbrij, laat zien uw slappe lid!
en als ik uw fier fameus flamoes eens likken zou?
geen corset zo nauw, of ’k sla uw billen blauw.
u maakt mij bang, is al wat ik vandaag verlang.
daar verderop, uw borsten groot & bloot.
waag ’t niet, gij worm, of proef mijn balzaagzang.
ik handel naar wat ik zie, u bent zo goed als dood.
waterpomp & tang, verboden zuignap, slecht behang.
koop ons waspoeder, slik ossengal, bederf als schroot.
III
uw ogen zijn als dadels, gevoed met droesemgif.
zeg nog eens zo ah, uw lippen zo vaneen, zo grif.
lui als de leliën des velds, uw halfslachtig opperdoes.
eens als de bazuinen klinken, sla ik u tot vogelmoes.
er was een paap, een pruimensnoeier, een waar priaap.
het kerstnummer staat ruk overeind in vleesloos gaap.
och dat gij mijn broertje waart, ik sloeg u lam & lens.
nee, dan het steig’rend paard, dat zet mij in de hens.
o mens, beween mijn zonden groot, & zing voor mij.
melk, goed voor elk, liegt van liefde, dwaze sjankerzot.
bijt, sla, trap, vernietig mij & snik me bach zo blij.
dan sterf langszij & verzucht nog eens er is geen god.
allerhande troetel mij, meng pijn & smaal daarbij.
ik ril en zie niets meer – is genot triomf, triomf genot?
~
Frederick Carl Frieseke, Nude in Dappled Sunlight, 1915