Incrédule quotidien L’indiffère semble un malheur. L’incrédule du coup a peur. Quel bonheur, que rien ne casse, je n’ai pas de copains de classe, ni des camarades de chasse, s’appelant bêtement Ducasse. Le cuir une peau bien tannée se tient souple dans la main. La viande dans la saumure salée se fait manger de goût plein. Tu as beau dire que tu t’en fiches, pâlis au moins quand on te couillonne. |
Ongeloof van elke dag Onverschil lijkt een ongeluk, ongeloof schrik zonder opsmuk. Mijn geluk kan niet stuk: ik ken geen Van Lienden onder mijn vrienden. Gelooid ligt het leer soepel in de hand. Gepekeld keer op keer mals het vlees onder de tand. Zeg dan nog wat kan het je schelen. Verbleek en laat met je ballen spelen. |