de angst dat ons taalgevoel inferieur is mijn laatste barrière geen stand meer houdt. Tegen wat? De vloed van wie of waar is reëel. Zij leidt tot zwijgen en schrikkerig lezen van de scrolls. Zij leidt tot het verbieden van honger. De omlijsting, het kader van ons falen is een graf, dat moet ontvlucht. Jaloers op wie met de wereld lijdt, die angst niet kent, en boos omdat zij zich steeds weer wreekt. In het diepst van je wezen matige letters zijn, bijeengeveegd door vreemde krachten, een imprint van je voelend vlees. En de jaren waardeloos, lachwekkend zoals ze naast je staan. Geen argument, geen houvast, geen boei in de grote zee van tekens. Verdedigingswerken blijven niet, niets houdt stand als je je uitschrijft, de angst blijft. Abstract, concreet als het hoongelach van wraakgodinnen. De angst de snaar van de taal niks meer verborgen, geen stilte, geen banen, geen aders of vergezichten. Een eindeloze, dunne klaagzang is het ik.
Categorieën