Via Marco Giovenale’s Slowforward site bereikt ons het trieste nieuws dat Jim Leftwich onverwacht overleden is na een hartaanval.
Jim Leftwich stuurde mij vaak teksten op die ik maar al te graag in zijn plaats op deze blog publiceerde, want zijn werk leek en lijkt mij bijzonder relevant voor dit uiterst tumultueuze tijdsgewricht.
Zijn plotse dood is verbijsterend nieuws, ik vind er geen woorden voor. Mijn medeleven gaat uit naar zijn nabestaanden.
Het moet zomer zijn, want hij voelt geen koude. Hij spant zich in, zet de boventanden stevig in zijn onderlip, maar in zijn herinneringen is niets te vinden dat op een naam lijkt. Vaag ziet hij het beeld van een hand die Griekse letters uitwist op een met een waslaag bedekt tablet. Hij kan nog een pi en daar misschien een lambda onderscheiden, of is het een tau? Nee, het gaat te snel. Overigens, was het wel zijn naam die daar stond en daarbij: wat maakt het nog uit, hier en nu?
Wat is dit hier, waar is hij nu? Hij is naakt, en zijn lichaam heeft iets vreemd: het is merkwaardig ongeschonden. Hij voelt, nee: hij weet zich helemaal gaaf. Nergens een schram of een zweertje, niet eens een muggenbeet. Langzaam strijkt hij de vingers over zijn gladde wangen.
Er is nergens schemering, geen overgang. Dit is geen plaats voor nuances. Hij staat in een kegel van licht. Zijn voeten schuift hij verkennend over de planken vloer, die gladgeboend is. Verder is er niets te zien, enkel het duister dat naadloos aan de kegel kleeft. Aarzelend waagt hij zich even buiten de kegel, steekt eerst een voet en dan zijn hoofd in de donkerte, maar omdat er niets te zien is en hij geen held, trekt hij zich vlug terug in het licht.
Er wint.
Het dient gezegd: het geurt hier in het licht aangenaam naar zaagsel, de harsgeuren bevangen hem als waren het lieflijke tastbaarheden. Maar er is geheel geen geluid. Hij luistert aandachtig naar wat men doorgaans ‘stilte’ noemt: zijn hartslag, zijn ademhalen en het monotone gezoem, de aandrang van het denken.
Dan, vanuit het duister spreekt een vrouwenstem hem moed in. ‘Courage’, zegt ze, onzichtbaar en als vanuit alle richtingen. ‘Courage, courage’, zoals een Afrikaan die een heuvel afdaalt een klimmer begroet. En : ‘Luister naar je adem, alleen maar je adem’. Hij gehoorzaamt.
Ekster.
Plots, zonder enige achterhaalbare oorzaak, denkt hij het woord ‘ekster’, de letters, de vogel. Verrast door de eigen vondst herhaalt hij de gedachte. In de stilte weerklinkt het lachende gekwetter van de vogel, een schel geluid dat wegebt in zijn brein. Hij schrikt hevig. Was dat nu klank of een gedachte? Allebei?
Levensecht doemt dan het beeld op van een naakte, liggende vrouw: je ziet enkel haar open benen, een reusachtige vogel pikt in haar onderbuik. WTF. Hij walgt want hij hoort het pikken, de tjaks in het vlees en de tjoks op het bot. Hij begint te rillen, wil wat roepen maar zijn stembanden brengen enkel een schor hijgen ten gehore.
‘Wat is dit, waar ben ik, wat wilt u van mij?’ Hij roept het luid maar de stem is verdwenen. Het afgrijselijke beeld floept uit, voorlopig, maar langs zijn neusvleugels, links en rechts, glijdt nu een druppel dikke, zwarte vloeistof weg. De tranen pletsen op de vloer en barsten daar uiteen tot slierten zwart die in de lichtkegel terug opwaarts gaan zweven alsof ze met het geluid ook hun gewicht hebben verloren.
Hij wil niet meer in woorden denken, geen vogels meer zien, niet meer zulke beelden genereren. Want dat denkt hij, dat het zijn gedachten zijn die…
Twee druppels glijden weerom op de grond. De afschuw brengt afschuw van de afschuw, de angst maakt angst en meer beelden. Hij probeert de dreigende slierten met zijn handen te grijpen om ze uit het licht te drijven, maar bij elke aanraking splitsen ze in tientallen fijnere draden zwart, als olie in water. De vogel pikt genadeloos verder in het steeds weer opdoemende beeld. Vette druppels zwart zweet druipen traag van zijn huid.
Hij denkt zich snel nog een drietal rode tulpen, wiegend in de zomerwind, maar het is te laat en vergeefs: onstuitbaar gutst het zwart nu ook zijn neus en mond en anus uit. In vertwijfeling grijpt hij nog naar zijn lid, dat in zijn hand verschrompelt. De huid verpulvert bij aanraking zoals na een brand de geblakerde bladen van een boek.
Quand pied a pied la Raison je costoye,
Et pas a pas j'observe ses sentiers,
Elle me tourne en une mesme voye
Vers ce, que plus je fuiroys voulentiers.
Mais ses effectz en leur oblique entiers
Tendent tousjours a cella droicte senti,
Qui plusieursfoys du jugement s'absente,
Faignant du miel extrem le goust amer:
Puis me contrainct quelque mal, que je sente
Et vueille, ou non, a mon contraire aymer.
vertalingen
Wanneer ik voet na voet de Rede volg
en pas na pas haar wachters observeer
stuurt ze mij de ene weg op die ik volg
wijl ik daarvan vluchten wil, meer en meer.
Maar die daden in hun wenden evenzeer,
die meer dan eens het verstand ontwijken,
doen mij mij toch aan dat rechte eiken,
doen extreem de honing bitter smaken,
mijn kwaal weer zo op het goede lijken,
dat ik weer minnen moet wat ik moet laken.
letterlijk (alternatieve woordbetekenissen tss haakjes, dv):
Wanneer ik voet na voet de Rede bijtreedt (meewandelen met)
en ik pas na pas haar wachters observeer (gehoorzaam)
stuurt ze mij op dezelfde weg
naar dat wat ik zelf ontvluchten wil.
maar die acties in hun volle (vaste) wendingen (leugenachtig)
die zich meermaals van het oordeel (verstand) verwijderen
neigen steeds weer naar naar die gevoelde rechte
houdende van de honing de extreem bittere smaak voor
en (vervolgens) belasten mij met kwaad dat ik voel
dat ik wil, of niet (of ik nu wil of niet) tegen mijn zin in beminnen.
commentaar
D180 is een vervolg op D179 waarin dezelfde spanningen als een strijd tussen de Rede en de Liefde worden opgevoerd. hier wordt gefocussed op de rechte lijn van de Rede die het lyrische ik wil volgen maar de onmogelijkheid van dat ik om zich van de betovering van het innamourato-moment te ontdoen resulteert in de Petrarcaanse Aufhëbung-avant-la-lettre van het samengaan der tegengestelden in de overbekende oxymora.
dit viel mij op bij de lezing/vertaling: -de uitwerking van de Petrarca pose, of beter de beweging naar het voor de kenners destijds ook al erg bekende Petrarcaanse oxymoron als pointe gebeurt veel fijnzinniger bij Scève dan in het voorbeeld van de meester zelf. S. begeleidt als het ware de gedachtebeweging die zijn tekst oproept bij lezing in het ritme van de verzen zelf. de naar het latinisme neigende zinsbouw werpt behoorlijk wat obstakels op. die obstakels blijken erg functioneel te zijn. ook voor de contemporaine lezers moeten de obstakels groot geweest zijn, de status van hooggeleerdheid van S. stond in 1544 al buiten kijf maar ook de beschuldigingen van obscurantisme waren toen al niet van de lucht.
om de functionaliteit van het ‘moeilijk doen’ van Scève ten volle te ervaren kan je best het dizain enkele keren luidop lezen, dan voel je hoe het werkt. de haperingen, de frictie veroorzaakt door de grammaticale obstakels zorgen voor een soort innuendo laag bovenop de lexicale weergave van de rationele progressie.
bijna elk woord krijgt de retentie mee van een aanvankelijk verkeerde lezing en zo begin je dubbel te lezen en komt het ‘foute’ deel dat refereert naar de heftige emotionele tweestrijd autonoom los van het logisch uitrollen van de gekende metaforiek. zo komen die emoties ook bij de lezer tot leven, maar niet vanuit een fictioneel, poserende lyrisch ik die wordt voorgesteld als de biografische Petrarca via de tekst naar het Buiten (denk aan de prachtige expressie van de psyche in de natuur bij P. die later bij o.a. Marini tot heerlijk barokke overdaad uitbloeit) maar meer direct van de tekst naar een fictioneel Buiten en daarin naar het binnen van een lyrisch ik dat ondertussen ook al bij de lezer is opgewekt. de functies van het fictionaliseren (f) en de expressie (e) zijn radicaal anders geconfigureerd t.o.v. het ik (i) en het Buiten (b)
bij Petrarca gaat de flow bij de opbouw van de virtuele wereld dan zo: tekst=> f(i) => e(f(i)) =>f(b(i)) bij Scève gaat het eerder rechtstreeks zo: tekst => f(b(i))
dat maakt onder meer dat het ‘ik’ bij P. veel vaker retorisch als ‘groot auteur’ wordt opgevoerd (de autobiografische brieven van Petrarca staan dan ook voor mij zo stijf van de adelijke verwaandheid dat ik ze niet gelezen krijg. het lijkt wel Seneca, even saai en prekerig, maar dan met meer dan 1000 jaar extra Rot erop, ik krijg er echt het beeld van een onophoudelijk ratelende aristocratische pad bij, niet het soort mens waar ik nog geduld voor heb, het stopt toch nooit. dat doet vaneigens niks af aan de genialiteit van zijn lyriek, maar je moet het toch telkens willen kunnen vergeten.)
Scève brengt de Klassieke auteursidealen en de Horatiaanse eeuwigheidsbetrachting daarin nauwelijks ter sprake, het draait echt allemaal om het idool van de deugd Délie en het lyrische ik heeft het dan ook bij aanvang al over ‘mainte erreurs’ in de schrijverij zelf. de fouten, de jeugdzondes van het lyrische ik bij P. betreffen nooit de schrijverij, de capaciteiten als auteur staan bij P. met zijn Trionfi al lang buiten kijf, S. had voor de Délie nog niets noemenswaardig gepubliceerd, hij was gekend en werd erg geapprecieerd onder auteurs maar hij was voor de wereld niet bekend als vooraanstaand auteur. de bescheidenheid siert hem misschien omdat het niet anders kon maar het ligt ook niet in zijn aard, vind ik, wanneer je de finesse van zijn taalgebruik ervaart: het leest allemaal te echt om waar te moeten zijn en Délie heeft geen lange lyrische uitweidingen over haar schoonheid nodig om te schitteren als afwezig idool in een algemeen menselijk maar intimistisch mentaal theater dat voor de lezer als meditatieruimte wordt ingericht, een voorname functie die het schrijven ongetwijfeld ook voor Scève zelf had. Scève doet in die besloten ruimte stevig aan dissectie van het ego en dat in het verlengde van de Middeleeuwse literaire traditie van de Maria verering, iets wat Defaux in zijn editie terecht benadrukt.
en terzelfdertijd krijg ik bij Délie veel meer de indruk van een echte vrouw van vlees en bloed, de Laura van P. leest bij mij meer als een mannelijke – nou ja, mannelijk, voor zover ik daarvan wat afweet, in psycho-analytische termen waarschijnlijk eerder pre-puberale – projectie van een begeerd maar onbereikbaar moederidool.
het lyrische ‘ik’ bij Scève blijft stoicijns bescheiden als een oude scholast en retorieker, een erfenis die hij samen met Marot nog actief in het schrijven laat doorklinken, bij Ronsard is dat al een pak minder het geval, daar breekt de erotiek helemaal los in de ‘bredere’ tekstruimte van het sonnet.
terzelfdertijd laat hij wel heel ‘eigentijds’ als exponent van de nieuwe stijl de tekst zelf epateren met een rijkdom aan alluderende resonantie en mentale spitsvondigheden. Scève creëert in zijn teksten geen mythische Scève zoals P de mythe ‘Petrarca’ neerkwakt en breed uitsmeert over al zijn teksten.
ik heb die bewust geïntroduceerde moeilijkheden in de lezing veroorzaakt door de ongewone zinsbouw, dan ook willen behouden in de hopelijk voor uw smaak niet al te vrije vertaling die zowel rijmschema als lettergrepentelling behoudt. da’s vreselijk puzzelwerk bij momenten, maar ik puzzel graag met woorden en het loont wel, vind ik.
de inhoudelijke verdraaiingen in functie van dat vormbehoud kunnen eens ik wat meer ervaring krijg in deze oefening wel geminimaliseerd worden door ze pogen coherent en consequent uit te voeren en vooral ook door de toevoeging van de originele tekst met links naar de moeilijkere woordbetekenissen en mét de letterlijke vertalingen erbij zodat de niet-francofone lezer een maximaal beeld kan krijgen op de rijkdom van het origineel.
zoiets voor een boek ondernemen is voor ons minieme taalgebied onbetaalbaar, hier kan ik alvast de aanzet geven en kunnen anderen na mij het aangeleverde materiaal aanvullen en verbeteren.
ik vrees wel wat dat er niet veel anderen zullen volgen, maar bon: het kàn en dan is mijn taak als dogmatisch NKdeE auteur al exemplarisch volbracht.
het vertalen van lyriek blijft hoe dan ook een onmogelijke opdracht, een kamikazeaanval op de lyriek zelf , zo ervaar ik het soms, maar op deze manier gebeurt al dat afgrijselijke geweld tenminste niet stilzwijgend en achter de rug van de argeloze lezer.
tenslotte: er bestaan in de literatuur rond Scève’s Délie talloze heroïsche pogingen om verborgen betekenissen in het werk te duiden, en het werk wordt vaak gecultiveerd zonder dat men het echt gelezen heeft, maar het grootste geheim van de ondertussen toch wel legendarische Délie is waarschijnlijk dat het verdomd briljant geschreven is en dat er serieus wat intiem denkwerk aan te pas komt om de immense rijkdom in het werk te ervaren, maar dat die moeite dan ook een enorme voldoening oplevert.
Scève lezen heeft naast met meditatie veel gemeen met naar films van Tarkovsky kijken vind ik: je kijkt er wat tegen op om eraan te beginnen, maar eens je er weer in zit vraag je je af waarom je jezelf het genot ervan zolang onthouden hebt.
first of 15 songs generated by images made by Jim Leftwich and sent to me by mail. made with Melobytes, a free online AI Image to Sound app and the freeVirtual ANS 3.0 synth
input image by Jim Leftwichhit the arrow to play the first Song
//the dv.app’s coding is rusty still, it’s been out of the loop for 10 years!
var IMG_input = “DSCN5983.JPG”; var IMG2MIDI_url = “https://melobytes.com/en/app/ai_image2sound”; var params =(50, 55, Major, 62, 3/4, No, Yes); var MIDI_app =(Ableton); var recFile=new File(Audacity, record);
var genFile= new File( dv.genMIDI( IMG_input, IMG2MIDI_url, params, WAV); var arrangFile= new File(dv.arrangMIDI, Ableton, morotic); //’Ableton’ is the app used for the arrangement, ‘morotic’ is one of available modes/moods of arrangement of the dv-app
new Session()=dv.session.start (); //begin recording session, that’s the hardest part, getting the morotic dv.app to do anything.. dv.start.recording (Audacity); ANS. read ( IMG_input , looped); // have ANS read the image in a continuous loop dv.play(arrangFile); //once you got it running things start to happen! remember that! dv..monitor(recFile); //have dv monitor the mixing output to the recordingfile dv.master(recFile); //all it did was Normalising the Audacity output dv.publish (recFile, WordPress); //now that wasn’t too hard was it? dv.comment (“frack of, will you”); dv.exit();
van ochtendgil tot avondval van middernacht tot overal: u jaagt uw brave nieuwe leden naar de huurkazernes van de dood.
u loont hen met uw gouden kettingzegen. u schildert uit in uitgelezen kerkhofgroen de uitgeflitste kruisweg van hun levens in het doffe teken van uw nijd.
u slacht per ader en gelaten maar geen cijfer kan uw dorsten laven. uw venusheuvel jeukt en vloekt. uw startschotplannen staken plof.
uw afscheidsgroeten blaken waar u welkomstwoorden had voorspeld. kak. uw draaimol wiekt in gaten de dolle waanzin van uw leiden wordt nu rede die geen lijden kent.
o droog doorprikte wolkendromendok, o foute rekenregel in de wereldregen, hou uw waterlanders nog even in de tank vul uw vreetkanaal met grijze stronk van kersenpit en levende garnalen: de toekomst is maar even om de hoek de krant gaan halen met vandaag er in.
aanhoor de jubilates van de vrede het komt wel goed zolang het nu u toch nog even kan in leven laten.
(javel is uiteindelijk, denk ik, nog steeds het beste middel tegen rot en stank).
fink be my lack of air when i s you but trade to the plenty in awe of its beauty but theft to thrive as through naught in your thought but murder when drum i the skin of no dream.
squash me a squid in my ink but do hug their earth in my voice but sine no no just i see come as you are.
reign a pun the rash thy fiery hail of laughter ravish the margins do bleed the verge to its ditch blacken the pale and each think burden with hope the center of our ail and complicit to tongue with.
swallow eye do i swerve in contentment sacred to none so sick i reed in your winding and a way is the way to my waist in the end.
did i too zimbra thou as lief i live no more and none but the pharmacist to con my breath to perk and mend no ways i can be written as i am to thee my splendor splash of bane to burning ochre bones to
gray to thee my rusty everglades of joy. but yet and as of now on three i beat and yes i butterfly.
[@init: stem 1, in sotto voce,
als een biljartcommentator]
Wat is het nakende? Het nakende is niet nu Wat nu is wordt nooit Het nakende is niet nooit Wat nooit was wordt nu Het nakende is niet Het nakende komt.
De straten zijn leeg De wereld valt stil ‘Zeker wel een maand of drie’.
Ratten overspoelen supermarkten Hyena’s huilen in de sportpaleizen Jakhalzen in de velodroom.
Op alle schermen Kakelende kippen Vechtende hanen Schone reclame. We drinken als varkens Uit geulen de leugens In de kooi van de angst.
Maar het geld raakt niet op En de zomer wordt weelde Elke dag is geteld.
Ik ging naar het nakende En het nakende kwam. De straten waren leeg. De wereld viel stil.
Kom naar het nakende want het nakende komt.
Laat ons samen verwijlen In het nakende Niet in de toekomst De toekomst is niets Laat ons samen vertoeven In het nakende Niet in het bekende Want het bekende verdwijnt Niet in het onbekende Want dat is berekend Niet in het berekende Want dat is bekend.
Ik ga naar het nakende Het nakende niets Bloot zijn de lijven Van leer zijn de tongen Van staal het gevoel Van steen het verstand In het koudvuur van de nijd.
Kom in het nakende Want het nakende komt Voel van angst het genot Proef de straf van de hoop Vreet en verorber plezier Zwem in de stank Van het bloed en het bier.
Kom in het nakende Want het nakende komt Wat gekend is wordt niets Wat gekleed is wordt naakt Wat schittert wordt bleek Wat bleek is wordt dof De aarde wordt stof De zeeën verdampen De hemel vat vuur
Kom in het nakende Want het nakende komt.
[@romance: stem 3]
Straks in het nakende Schrijf ik jou uit Ik kleed je in zijde Ik kleed je in wol En ik kleed je weer uit
Ik kruip in je huid En ik lepel je uit Ik drink al je bloed Ik schrok als een beest Ik roof als een dier Ik zwelg als een mens Ik eet je gans uit ik vreet je gans op Ik lig in de leegte Ik ril als een baby Ik beef in de kou Ik word mager en ziek Ik huiver en krimp Ik sterf in je vel De huls die verpulvert Ik rot als een sinaas Verstuif in de leegte De leegte rondom Geen klanken geen beelden Geen lijf geen verstand Geen haat en geen liefde Geen ziel en geen land Geen letter beweegt nog Geen woord dat nog telt Het nakende naakte De ledige leegte De leegte van nu.
Kom in het nakende Want het nakende komt Het nakende niets Het nakende naakt Het nakende nu.
[@weerzin stem 2]
Maak een incisie rondom de tonsel Stroop de huid tot onder de ogen Klem het hoofd in de schroeven Zoute druppels louter pijn Druppelen tussen de ogen Inzicht splijt en schrijdt voort Flitsen waanzin puur venijn.
Kom in het nakende want het nakende komt.
Het nakende niets Het nakende naakt Het nakende nu.
Voor elke vrouw Voor elke vent Voor elk kind Het nakende niets Het nu op dit scherm Het nu dit moment.
[@exit:stem 1]
Zo gaat het beter Nu gaat het goed Kom in het nakende De toekomst is nu.
de avond valt en zie mij fier te paard alhier ik reik de beker in het harnas van uw blik uw paard speelt mee en loopt op wolken. jouw rare helm heeft plastic vleugels van plezier, mijn harde pik brandt rood van het verlangen en myriam1 vraagt heel boos wat doe jij hier? ik lach en zeg vergeef mij loeder, jij goddelijke hoer, ik wou nog spelen met de pijn van duizend dolken in de volle leegte van mijn kinderlijkenhart ik kom meteen wel, al het speeltuig opgehangen, braafjes slapen in het git van bodemloze smart.
een driehoek hoekt het kleden af de zon zakt rood en oogt naar af het dalen steekt de vleugels op het stijgen trekt het dalen mee het ene maakt van drie een twee genot is lijden aan de heerlijkheid heerlijk is het huis waar niemand leidt de bergen eroderen vredig naar de zee de doden leven niet, sterven doet het leven niet de taal begrijpt haar spreken niet dood moet elke koning die haar ziet het zaad bereikt haar oorsprong niet de bloem gaat bloeden van haar lied het licht is git dat al het blauw verhit
wie niet gebruikt wat door het werk verworven is, staat op een wolk te zwaaien met verworvenheid. de tak verstokt, de hand omklemt van lust begrafenis, de wolk is weg, de weg is regen en vergetelheid. geen treurnis trekt de oude boom des winters bloot hij voelt al teer de nieuwe botten in de moederschoot. grote dichters deden in de lommer hun gevoeg, de boer vermaalt de smurrie wel met os en ploeg.
Stuur uw bijdragen aan het Platform voor Literatuur en ergere Ellende naar bijdragen@platformplee.nl
Verlicht door ’t niets dat alles is en uit de chaos zelf geboren, is het geen man of vrouw en niets daar tussenin: de gek heeft aan uw hoge woorden niets verloren en fluit zichzelf de wereld uit en dan er midden in. Geen angst of hoop bepaalt het dansen dat je ziet en elke dag vernietigt moeiteloos humane wanen ondraaglijk mooi het zingen van het dwazenlied.
wanneer betekenis alleen de hand bestierd missen alle vingers koot en minstens één getal van een tot tien. geen elf of prins, niet een gelaat zal je dan zien. je telde, telt de tijd te driest of veel te triest terwijl Neptunus vrolijk in je billen prikt en boort en spiest. uit je anus schieten bliksems van Uranus. je voelt jezelf perfect verschrikkelijk en ook al duurt het nog een eeuw vannacht, niemand sterft ooit trager dan degeen’ die wacht, en zeker was alvast dat jij ook nu nog hangen zal.
om onversaagd te gaan waar niemand eerder kwam, vergooit de zwaardman al zijn have en zijn goed. zijn razen brandt een spoor met stralen en met bloed, hij legt het echte bloot en doet dat veel te goed. gevangen vis in bloem ligt sissend in de pan zwiepslag in het water, kronkelende moed. niemand kent zijn naam, de kok weet nergens van: een smakelijke grap, die onversaagd van nergens kwam.
water water woelig water dat in water neerwaarts vloeit helder van de witte toppen waar de condor met de goden stoeit donker van de grote meren waar de maan haar wangen koelt brandend van ’t krioelen in moerassen waar de slangen gapen ranzig van de steden waar de bleke mensen tijd verslapen hitsig van de beken waar de maagd zich ’t zaad van ’t lijfje spoelt water water woelig water dat in water met het water speelt de kom is vol, de beker klaar, voor spijt is het te laat zij kijkt ernaar, ik denk dat zij nu straks wel drinken gaat
dartel als een spartelvis, frivool in zilverschittering met in het aureool het koude dreigen van de onheilsstorm die’t witste licht gaat vreten als een worm jeugdig vuur in ’t gedroomde waterdiep olijk man of vrolijk vrouw dat is ’t nog niet het nieuws is ’t zingen van Haar oudste lied
geen vuur wordt door een macht bedwongen ooit geen macht beklemt een razen dat zichzelf verteert honger het uit en de honger zal branden verban het naar nergens en de tijd zal ontvlammen bedek het met aarde en het wordt glazen oog poort voor de zon die met branden vermoordt doof het met water en ’t geniet van zijn dood
in vrede strelen veren van de zwarte valk het zwoele zuchten van vereende harten en uit de diepte hoog in hevige verstrengeling rijst van vuur en water afstoot en verlangen. het koele meer van ’t lijden en de smarten briest en golft en stormt bij ’t schalmen van de hoorn en in gesloten ogen fonk’len duizend zwarte sterren en monden sluiten monden met genade en Haar toorn.
Stuur uw bijdragen aan het Platform voor Literatuur en ergere Ellende naar bijdragen@platformplee.nl
de listen en de leugens van de scherp geslepen pijn vergaren grote weelde en zorgen voor festijn. mensen worden vakjes die alfabetisch op hun nut in nette rijen bruikbaarheid klaar gerangschikt zijn. maar doe geen misstap en vergeet je middagdut want elke orde schuift van middel naar venijn en waar je eerst naar heling en de wellust greep staat even later weer dezelfde oude, stompe pijn.
een walmenzee vol bloed en tranen een kruimeldis op ’t feest van angst en pijn muziek die van zichzelf geen noot gelooft een zijn dat letterlijk zijn eigen einde is mensen die in elkaar zichzelve haten maar jij vandaag wordt met laurier gekroond en al je huizen worden lijfelijk bewoond
argeloze, hitsig koudvuur in de aarden mond eenvouds zwarte water waar ik in verdronk elfje met de lach die elke zekerheid verslond lijdensweg die al ’t genot aan dood verbond duisternis die glimmend zacht de tekens zond elysium, vergetelheid die het geheugen openbaarde uitzinnig naakte lijf, contouren van ’t geheim xantippe die ik beminnen zal tot ik verdwijn betoverende feeks die mij geen waarheid schonk schaaldier dat de leugens van mijn zwakte openbrak ravissant mirakel dat mijn blinde staren niet verstond bedeesde pracht op wie ik elke nacht gelaten wacht ik bid om mijn vernietiging, gruwelijk gracieus vannacht
doek dat valt en valt en valt en jij valt mee het droeve duister in waar de gelaten huizen: lachjes, bekken, gieren, smoelen, mensenzee. angsten en de lusten kruipen er als luizen en elkanders oren van hun schreeuwen suizen, want de namen en de handen spelen niet meer mee. zonder keuze valt jouw vallen met het vallen mee.
in kringen die elkaar verslinden willen, in looppas die bevrijd de pas doet trillen, in vreugde die de blijdschap wil verstillen, van oog tot oog straalt vredig het moment: van wieg tot graf werpen wij de angsten af wanneer het ogenblik weer daar is dat niet went, wanneer wij alles geven en niets krijgen willen.
de warmte die je voelt is altijd weer van jou en koude is altijd de koude die geen koude wou. je vraagt je af waarom je warmte voelen zou? jij was een lucifer gevangen in een doos van stro, die zelf zo fel ontbranden wou dat nu hij aangestoken is en vlammend boos het enge doosje mist dat je verbranden wou.
van wat er kon rest nog het lege en al wat kan is vol daarvan een spoor van wat er bleef verzwegen heeft reeds de droom met daad bemand. maar al het vaste is zo los als zand en het leed heeft elke hand verlamd. tranen zijn de glazen voor de grote brand.
wees maar vrolijk mensenkind nu hier weerom ’t onmenselijk verhaal van licht en duisternis begint. ’t geluk is al het jonge goed gezind en ’t oude is voor vreugde node blind. schuld en nijd zijn loos kabaal want tijd is weg als jij het eind bemint.
in den vreemde is wat het herhaalt moet het vinden wat de ziel vertaalt dieper dalen dan het water stijgt hoger klimmen dan de hemel daalt uit het wit het zwart bevrijden en het blauw met rood bereiden wijl de klus het met plezier bedreigt.
Dit licht dat is, dat nergens nog gebeurt dat hier tot niets maakt, alles er voorbij, verzegelt hen met zwijgen om de beurt: twee herten in elkander, niet onvrij hoe zij zich raken, niet, met hun gewei. Zo fel wordt nog het licht, dat het dag wordt, en zo daar liggen zij met lust omgord, dat lijven in elkaar verlopen traag dat niets zichzelf er vindt en alles stort vanzelf tot rot en slijm ineen gestaag.
In de mist, ’t kleffe niets waarin het staat, ontwervelt het de rug der gedachten – zijn het fileert zichzelf van eigen graat – en de zon brandt door tot hoe zij lachten: bot is alles wat het kon verwachten. Zijn land is in een waan ontstaan, vergaan, het hecht niet meer zo fel aan dit bestaan. Het had haar vast in ’t licht van ’t moment, het laat haar straks in haar, in jou ontstaan: ’t beleefde schone is altijd present.
Het wou dat het in haar verdwijnen kon, in de gedachte dat zij weg was, is en dat er iets speciaal voor hen begon, de toekomst weg zou wezen van LAIS, dat al het zingen hen betrof, maar ’t is nu zelf het lied van die gedachte, stil, rottend in de brij van vergane wil. Het wou dat het in haar verdwenen was. Het was er haast, en dan die nare gil. Er is herinnering, die geeft geen pas.
De liefde is een rare lamp waar al ‘t donker zijnde gans glimt en glooit rondom: sensuele schaduw in het klare valt van waar de liefde liefde plooit rondom en argwaan als gelogen wijkt alom. Wanneer zij zelfs maar even heeft gebrand brengt zij een eeuwigheid in ons tot stand waarin beweging wordt tot werveling, waarin de hand in hand na hand belandt en steeds de hand is van jouw lieveling.
Traag is wederom de dag begonnen, een tasten naar waar er geen lijven zijn nu het in haar, zij in het begon en het zweeft in de leegte van afwezig zijn. Nog loom de spieren zijn verkrampt in pijn omdat het nog aan strelen is gehecht. De warmte van het laken is onecht: ’t heeft te veel zijn naam op haar gelegd. Een lus rond het niets is zijn mond, niets zegt het hier, alles komt vanzelf bij haar terecht.
Vormen worden vormen in de vormen die elkaar betasten en omarmen tot zij wormen worden voor de normen waarmee het schrijven vormen verarmen tot een lichaam zonder hart of darmen. In dromen strekt het zich uit in heur haar en strijkt het zingen aan van haar gebaar. Het voelt haar zuiver schrijven in zijn handen zijn lijf wordt oog, het leest haar bij elkaar. ’t Schrijft haar uit in lege woordverbanden.
Hoe ellendig niet is zijn mirakel? Welke slaapdoos prikt zich aan een dode roos? Woord na woord is lang nog geen parabel. De duivel opende Pandora’s doos en zocht de laagste troefkaart die hij koos: gebroken minnaar, niets in zijn handen. O wonder der stemloze verbanden gij praatvaar en paljas in d’ aardse hel, wie wil er zo in het vuur nog branden: genot beknot tot miserabel spel?
Is niet de ellende wonderbaarlijk? Erotiek behaagt ons met haar raadsel en ’t mysterie maakt ons onbedaarlijk. Waarheid is een veelvoud, elke zaadcel is van leugens het vernieuwde maaksel. Maar d’ engel die ter aard gevallen is, de duivel naait wat er gebroken is. Rotte steden met hun brede lanen en leven waaruit lust verbannen is: maak plaats voor ’t kolkend vuur der tranen.
CCXLVIII
Zij raakte het aan daar waar het niet is, zij maakt het echte er in klaar en waar. Haar wereld wemelt daar waar niets nog is, en ’t is verloren met of zonder haar: haar gebeuren is een schitterend gevaar. Het was het duister zo intens gewend, het kon er preken als verlichte vent, in vuur en vlam voor liefde die nooit kwam. Nu geeft zij het de leegte als present: het staat perplex, zij straalt, het is haar lam.
LAIS is de geschiedenis van een verwording. het ‘ik’ van de dichter sterft af en is een ‘het’ geworden. het ego sterft als god in ’t diepst van zijn gedachten maar ergens halverwege niest het van ontzetting in de verzamelde geschriften: het kan niet zonder haar.
LAIS zal uit 449 dizaines bestaan en is een update van de DELIE van Maurice Scève van 1544. een dizain is een oude Franse dichtvorm: 10 regels van elk 10 lettergrepen in een vast rijmschema ababbccdcd. het werk wordt sinds 2010 rechtstreeks online geschreven op deze website
Ik voelde zoveel dat bruikbaar was En nu ben ik het allemaal kwijt. Als een beroofde reiziger. Als een bedelaar die zijn bezittingen verloor. Vergeefs herinner ik mij de weelde Waarin ik ooit verbleef. Het overvalt me, gedachteloos, Onwetend wanneer de verloren kennis Zal oplichten.
Gisteren nog wist ik zoveel, Maar tijdens de nacht deemsterde alles weg. Het is waar, de dag was groots. De nacht was lang en donker. De geurige ochtend kwam Vers en wonderlijk En verlicht door de nieuwe zon. Ik vergat en mij werd ontnomen Dat wat ik verzameld had. Onder de stralen van de nieuwe zon Smolt alle kennis weg. Ik zie het onderscheid niet meer Tussen een vijand en de vrienden. Ik weet niet wanneer het gevaar Dreigt. Ik weet niet meer wanneer De nacht zal komen. En de nieuwe zon Zal ik niet kunnen trotseren. Alles wat ik ooit bezat, Maar nu ben ik verweesd.
Spijtig dat ik niet vóór morgen Het nodige herwinnen zal. Maar deze dag is nog lang. Wanneer zal het komen – Die morgen?
I knew so many useful things And now I have forgotten them all. Like a robbed traveler. Like a beggar who has lost his possessions. In vain I remember the riches That long since were mine; I remember unexpectedly, not thinking, Not knowing when the perished knowledge Will flash.
Only yesterday I knew much But during the night everything dimmed. It is true the day was great. The night was long and dark. Came the fragrant morning. It was fresh and wondrous And illumined by the new sun. I forgot and was deprived of that Which I had gathered. Under the rays of the new sun All the knowledge melted. No longer can I distinguish An enemy from friends. I do not know when danger Threatens. I do not know when Night will come. And the new sun I shall not be able to face. All that I once possessed, But now I am orphaned. Pity it is that I shall again regain The needed not earlier than tomorrow. But today’s day is still long. When will it come— The tomorrow?
uit Nicholas Roerich,Flame in Chalice, vertaald door Mary Siegrist (NY 1929), New York: Nicholas Roerich Museum, 2017.
vertaling van ‘WARM REGARDS Poems written in December 2020′ door Jim Leftwich
meer wegen van Noord- Californië naar West- Europa in de wetenschap dat ons maieutisch credo anders meeneuriet met een deel van de dagelijkse discriminaties
more ways from Northern California to Western Europe in the knowledge that our maieutic credo otherwise hums to some of the daily discriminations
het gezicht gerimpeld en beproefd door de onvoldoende gezonde systemen, het huis van drie dozijn jaren, paarlemoer smelten als maïs, behangsellijm bestuurlijk post- kantoor, het vleesschrift 9 graden van de diameter
face crinkled and tried to the insufficiently healthy systems, the house of three dozen years, nacre melting like corn, wheatpaste managerial post office, meat scripture 9 degrees off diameter
dingen zijn voorbeelden van de eerste werelden van uw staatsgreep. bij de door lampschaduw aangepaste bodem van de soepkom zoekt de mythische Rooie Fred een paar mensen uit in onze week, elk jaar is duizend jaar verwijderd van het middelpunt van onze verontruste school.
things are examples of the first worlds from your coup. about the lampshade adapted armchair bottom of the soup bowl, mythical Red Fred seeks a few people in our week, each year is a thousand years from the center of our troubled highschool.
vertaling van ‘WARM REGARDS Poems written in December 2020′ door Jim Leftwich
gebonden staan de verre bomen. de lijst loopt door en door en door, door en door. deze ochtend dank ik iedereen voor gisterenavond. de trefboek- totem opent ruimtes die bruisen tot op het eind. dit is onze nieuwe kans. we zijn geschikt om gelezen te worden, maar daarna nooit meer.
serried are the distant trees. the list goes on and on and on, on and on. this morning i am thanking everyone for last night. the matchbook totem opens spaces sparkling to the end. this is our next chance. we are eligible to be legible, but never again.
nooit mijn ding geweest, jamais. tijdens wie minus thuis waar de blaam van de hubris gestrooid lag als een baken op de gazons van de soep van dat stadje / moet ingang worden tot onze eigen set van ongeschreven omstandigheden.
never a hat at that, not ever. during who minus back home in which the blemish of hubris was strewn like a beacon across the lawns of a small town soup / have to become an entrance into our own set of unauthored circumstances.
op dit moment een poort op de zee nergens anders nog toekomst waarmee je wat kan.
right now a portal into the sea elsewhere no future that anyone can work with.
hoezeer de voedselbesparingencrisis ook huilt, we zullen de bomen voor het bos gezien hebben en het dan van subjectiviteit ontdane vee stemvorkt een vroege wijngaard, de kale hoofden van monniken een bijgedachte.
as much as food cuts crisis howl we will have seen the trees before the forest, and our cattle since disposed of subjectivity, diapason early vineyard, the shaved heads of the monks an afterthought.
als het afgrijselijke getemperd wordt door de kastijding van de rede, als het afschuwelijke gematigd wordt door het zompe watten van de taal,
als de onuitsprekelijke horror van het echte doorheen het lijden der tienduizenden uiteindelijk tot kille bries verzwakt de gelige flarden van het frêle denken
bereikt en plaatsneemt in de fel verziekte kwabben van het consumentenlijf, dan raast het niet of blaast het niet dan zegt het pluf en plof en wat een bof.
maar hoed u om ’t genot nog god te noemen en blijf toch beven bij het zwelgen van uw ik, want daar komt reeds het beest van Troje aan om uw sap te likken terwijl u stikt in uw gesnik.
Lode Kok (Anke Veld), ‘KOLK’, 2022
“de mens ziet het licht en in het licht ziet hij niets de mens keert het licht de rug toe en in zijn schaduw ziet hij schaduw en licht en zo ontstaat de wereld van de mens.”
uit ‘Hoe het nu er kwam’ door de Gravin van Drogheda