moes monon ma ni uut
moes ma ni moon atta
miraba mira hunga
ni uut ni fluut.
berichten met (verwijzingen naar) grafische bestanden in het bericht
GRAPES OF ART – CORONA / HEAVEN IS A BEAUTIFUL PLACE
Schilderij: Ilse Derden
Fotografie, montage en productie: Arnout Camerlinckx
Geluid: Radio Klebnikov (Angelika Thulke leest Corona van Paul Celan)
tekst:
Corona
Aus der Hand frißt der Herbst mir sein Blatt: wir sind Freunde.
Wir schälen die Zeit aus den Nüssen und lehren sie gehn:
die Zeit kehrt zurück in die Schale.
Im Spiegel ist Sonntag,
im Traum wird geschlafen,
der Mund redet wahr.
Mein Aug steigt hinab zum Geschlecht der Geliebten:
wir sehen uns an,
wir sagen uns Dunkles,
wir lieben einander wie Mohn und Gedächtnis,
wir schlafen wie Wein in den Muscheln,
wie das Meer im Blutstrahl des Mondes.
Wir stehen umschlungen im Fenster, sie sehen uns zu von der Straße:
es ist Zeit, daß man weiß!
Es ist Zeit, daß der Stein sich zu blühen bequemt,
daß der Unrast ein Herz schlägt.
Es ist Zeit, daß es Zeit wird.
Es ist Zeit.
GROSSE, GLÜHENDE WÖLBUNG
mit dem sich hinaus- und hinweg-
wühlenden Schwarzgestirn-Schwarm:
der verkieselten Stirn eines Widders
brenn ich dies Bild ein, zwischen
die Hörner, darin,
im Gesang der Windungen, das
Mark der geronnenen
Herzmeere schwillt.
Wo-
gegen
rennt er nicht an?
Die Welt ist fort, ich muß dich tragen.
voordracht: Angelika Hulsmans
gitaar: Klaus Pardon
techniek: Arnout Camerlinckx
beluister de volledige show van dit fragment:
RADIO KLEBNIKOV is het levende programma van de Vrije Lyriek – elke zaterdag van 18:00 tot 20:00 op RADIO SCORPIO http://radioscorpio.be/luister.html
[Voordracht van het driedelige gedicht van Paul Snoek op Radio Klebnikov – live recording van 11/01/2020]
I
Mijn hielen aan de koele tegels des waters
en de maan door mijn oorschelp verduisterd,
zo durf ik rusten in de gleuf der glazen heuvels,
waarin de nacht mij als een zucht weerkaatst,
want waarlijk, een kus is mijn enige zintuig.
En zacht, als zilver dat men bijna aanraakt,
volbreng ik verzadigd de werken der goden.
Dit is mijn longen ontladen en drinken en
tussen adem en schaduw bewonderend voelen
hoe mijn handen angstvol in hun warme holte
de koude vingers van hun schepping strelen.
II
Het is een droom, voortvluchtig als water,
het korte glimmen van een mantelhaak,
het bijna horen zingen van een vreemde vogel,
iets dat ik mij enkel ’s winters herinner.
Het is de droom dat ik tover met echo’s
dat ik doorzichtig het water weerkaats
en het water niet naboots,
dat de dauw die in mijn neusgang stolt
de bloem beweent die ik mij heb verbeeld,
dat de kleur die aan mijn vingers kleeft
aan de vleugel ontbreekt van de vlinder
die ik zag met het hart van mijn oog.
Het is de droom dat ik droomde.
III
Wanneer de ijsprins mij verlaat
en mijn borst zich bevrijdt van zijn schuddende ebbe,
wanneer ik mij wond aan de pegels der stilte
of aan het laatste slurpen van het daglicht,
het is dan dat een god mijn lichaam bewoont.
Het is wanneer ik hem vluchtend benader
en op zijn schouder rozen kus of soms
mijn mond laat rusten als een munt
dat ik mij uitwis en kortstondig glinster
als de ster, vóór zij in zee valt.
Het is wanneer ik even sterf
dat ik hem eeuwig liefheb en vallend bewonder.
https://dbnl.org/tekst/_gid001196301_01/_gid001196301_01_0007.php
muziek : Max Richter – On the Nature of Daylight (Entropy)
geluid : Arnout Camerlinckx
voordracht: dv
[eerste deel van de voordracht/radiobewerking van DE GESTALTE DER STEM proëzie van Bert Schierbeek (Bezige Bij 1957)]
IK BEWEEG MIJ nu in de gestalte der stem
die gaat in de kilkeper het woord
in mijn linkerhand een gehoorapparaat
in de rechter de huid van de aarde
ik hoor de weerwraak
ik zie het slachtofferspel der geliefden
ik zet mijn hart uit in de tastende ruimte
mijn mond op het raster der angst
mijn lippen kussend de donkere gang van het leven
in de doorbraak der ogen het licht
van de architectuur van de stem
die gaat binnen de tonggeslachten
door het raamwerk der voorstellingsstromen
in het wonderlijk kristal van het zweet onzer handen
langs de denkbeeldige muur
met de poorten van in- en uitgang
over de drempel der zevende eenzaamheid mens
die bouwt in de architectuur van de stem
die staat als het dak over woorden
de zwarte zee en de huifkar der liefde
het edelkoord van het schrift der dode volken
en het breukverband der verdoofde oren
de bouwkunstige gang van de stem op aarde
dat is zei een man dat ik zo licht mag worden als zeer oude
thibetanen en mij met ketenen omhang om van de aarde te
blijven om het levensbeeld van minnend maanvolk aan de
hellingen der bergen te voltooien met de naar binnen
geslagen stem der wijzen uit het duistere gat van het licht
waarin ik woon en zeer langzaam met spelden de muren
doorboor om wederom tot de zon te geraken gaande naakt
door de eeuwige sneeuw van het bidden voor een beeld van
altaar in de omwandelende voet van het heiligdom
strelend de verlatenheid van de menselijke huid gaat de hand
van de stem
ik speel met de vingers
ik heb mij van veel ontdaan
met de worgende en strelende vingers
ik sta alleen in het huilende huis van de wind
met de verloren handschriften der dode zee
zo zout
zo oude legende
de knoros van het licht in mijn ogen
de vliegende koeken verlaten mijn handen
dat zijn de daden
om te verzachten
zij maakten daarvoor zei de man wonderlijke reliefs in de
vorm van wagenwielen en ook zo groot en de spaken waren
de paden waarop gesteld stonden de gestalten van verbeeldin
die hen omringden de vlaggen, lampen en wierook en de
stemmen der lama’s waren torentjes klei de torma’s
genaamd
dit is
de cosmogenese der stem vol vreemde figuratie
over de lippen
de menselijke
de draagbalken weedom
de consoles vertrouwen
de loketten der twijfel
de hang en sluitwerken der hartkameren vrees
de windhaken der hoop
de wonderlijke formules van de eenheden uitgaande en
inkerende stem waardoor ik de dood vrees
zoals de arme vrouw die de stemmen kent soms vraagt het
geluid te stoppen of wat terug te zetten en ook de gaten der
doorgang de deuren muren en ramen
de stem die de genade niet geeft
en de gek van de mens maakt die hoort
want er zijn slechts weinigen die de stem horen
maar er zijn er de velen die haar maken
zij bouwen het schaduwtheater der verontrusting binnen de
tekenen der contemplatie en staan kinderernstig in de
wenteling van het wiel sluiten hun ogen grijpen duizelig het
speelgoed en laten het vol vrees en verwondering de blinde
vingers der daden ontglippen
en zij graven een gat voor het wiel om het te verbergen
een heilige grot
en zij slaan gade de wenteling van het wiel dat hun wereld is
en zij vrezen binnen de gekleurde samenzang die zij doen
zij zien een krampplaat vol afzondering
een hongerplafond
zij straffen en lachen een architraaf over alles
het kettingverband van het leven op aarde
de menselijke stem
de schreeuw uit het mangat
de afstand van iedere dag naders gemeten
waarover wij lopen wat wij kunnen
met de voeten in de epische gestalte der stem
ook ik die reed in het hart van de weerkerende vrouw van
liefde uit het land kostverloren en de buurtschap genaamd
hongerige wolf in de omslag van de versiering der blikken de
maag leeg en de maan laag onder het melkgesprek van de
sterren en zeer bewogen want ik had mij van veel ontdaan
ik woonde in de waterschoten der grachten
en in de windharp het woord
mijn hart lag op mijn handen en klopte langs de bouwputten
der huizen
ik had de wakers en slapers geplaatst binnen de vervoering
der stem
en de stem was de eenzaamheid
waarover wij lopen wat wij kunnen
met de zwijgende stenen die de nagel schrapen
tegen de stilte der stem
en ik schreef vreemde talen tegen de donkere muren
omdat kwekers bomen bouwen, zei de geliefde
en mijn stem beweegt zich door de offers
en is met open mond bewogen
temidden der mensen met de vreemde lampen geluid
leg ik de dag vast
de iedere
op het gezegelde veld der seconden
binnen het dekblad der tijden
de bekfluit geheven tot het beeld van dit tongwerk
in de gewonde mond die de boom zal bouwen
van de ontrukte en schouwende gang van de stem
plechtig als een oerwoud
omarmend het ongeziene water
de vrees in de keel der dieren
de stap en de stand van de trotse flamengo
de gevleugelde afdruk der handen gehouwen in stenen
woestijn
om dit toonaarden geslacht de draagbalk te verleggen
van de taal
de avater
de dada
de wonderboom van dit hoofdmanuaal
levend in de windtrap der stamtonen
de stijgende
de dalende
de madrigale vloed der gemene namen
de mysterie-stad van de stem
het onder-en-boven-ding
mijn koelemansoog geheven
mijn zon-en-regelkeel
de wonderlijke kiel van dit schip gekanteld op aarde
de romp van deze schelp is doorzichtig
de traanbouw het heelal van het hart
het oor het omvamend karkas
boven het ontoereikende doen van de handen
het beeld van de gestoorde
ik in mijn stem
die de klank naboots
ik lig aan de kust en luister
in de verschrikkelijke greep der aanwezigheid
een zwarte paus
een lichtridder
een fabelfontein
van het modderbad van de menselijke stem
https://dbnl.org/tekst/schi003verz04_01/schi003verz04_01_0003.php
voordracht: dv met BOSS VOICE-TRANSFORMER VT-1
muziek: Giacinto Scelsi – Trilogia, Ko-Tha for solo cello, Frances-Marie Uitti
De vrouwen
Wij hebben geen lied. Dat hadden we maar is nu te riskant. We omgeven ons met tunnels,
worden begeerd, horen bij elkaar. Borduren onze eigen taal, gehuld in lappen, lingerie,
voddenbaal, verbergen het geheim van ons gilde.
l’Origine du monde.
Default. We omgeven ons met riolen, worden gehaat, bijeengedreven, verkracht, gedood.
De schande ons scheermes, verboden ons verblijf.
Merries, de manen zoek. Wimpers niet bestand tegen de brand, zon noch zand schroeien,
wat brandt is de waanzin van de schender. Al wie beschermt is schender. Cipier van onze tent.
In naam van de abusievelijk geadresseerde ode. Boreas moddert maar wat.
Wij hebben geen lied. De wind is aanklager, een lok haar, een wimper verraadt ons. Wij
zijn gevaar.
Les fleurs du mal.
Verberg, bedek u, graaf u in, onnutte pubers met allerhande munitie zijn op u uit, haten
u, willen u, braden u, en dan zichzelf. Het vlezig kwaad, dat zijn wij – Eurynome’s
roosvingerige dochters.
We stoppen ermee.
~
Ons lied is liefde. Schuimgeboren leveren we leven, leveren we uit & in. Begeerte & prooi, onze
tranen uw heil. De dag uit ons geboren, lijf & liefde ons lied. Ons parfum onze psalm.
We volharden, leven onze specialiteit.
epi oinopa ponton
voor Semira Dallali Filarski
ill. Max Ernst, Jardin de France
1.
met de lijn van een roos gevorkt in jouw schoot
waardoor in het lege vlak de leegte aanvangt
daar waar liefde wolkt en haat, waarmee jij
ruimte splijt en rekt de tijd zodat een hand
de hand aanreikt, waarmee het de vingers
ertoe bewegen kan ons de ogen
en de lippen te sluiten, ons tot kalmte te
manen, ons de klederen van angst en nijd
te laten ontvallen en naakt in de zon
al het ware al het echte
al het onvermijdelijke te verwerpen, naast
ons neer te leggen, zodat de traan ons ontrollen kan
waarin deze beeltenis verschijnt.
2.
elke toebereiding is
een sneeuwvlok op het warme raam.
het uitgesproken woord vervalt te snel.
het zerpe uitgeschrevene zeept het zure in
en in het zilte zeikt verziekt van leed
het o zo lieve godenkind:
“u was hier eerder al. Ik
zag u naamloos staan. hou
genade aan uw zijde en laat mij
niet uw onheilsklank herhalen”.
zo is het
zo was het en je knikt.
3.
vooruitgang is:
de hazewinden die het licht najagen in het licht waarin
de winden waaien die enkel de wanhopigen zien, zij
blazen het de sofers in,
waaraan het zuchtend ontsnapt en kriskras
als gekraakte letters uitgutst, in zinnelijke
spasmen van pijn en genot:
“wij doen ons dit in duizendvouden aan.
er komt geen eind aan dit vergaan.”
Strandlied
Onze machine is een orkest
dat om de dertig meter
langs de branding van de wereld
de grenzen gaande houdt
Het stampen is de saxofoon
van de alleroudste hartslag
de jongste die ons bekwam
& altijd bij de lesstof houdt
Elke dertig meter wordt gekucht
door de dwalende passant
langs de eeuwenoude branding
slipperend door het zand
De machine houdt ons gaande
tijdens de eindeloze tocht
hartslag bewaakt de dwaler
& diens weifelende tred
Groter, groots de mechaniek
die de dwalers langs het strand
vangt in haar raders & ritmiek
een kuch is voldoende, volstaat
elke dertig meter
voor de dwalers door het zout
wij zullen zullen wij de kidsschoepende banen met onze gedroogde huid plaveien en langs de wegen kerkers graven met onze kalknagels om te bergen in eer, geweten en zure slijmen ons spartelend gesterfte en wij zullen zullen wij in de uilentorens met onze opbrengstloze namen bekrassen de bronzen kelken der machtige machtsbeluidende klokken waarin de woekerwinst is weggesmolten van het steedse verzwijgen, waar de schande van het ranzige Niet met het schamele van de onmachtige tekkels in de bebelde poelen van de stilte te forniceren ligt en waar men als oppermacht de laatste sappen uit de wrattige weerstandsschelpen zuigt
wij zullen zullen wij de verzuurde zeeën met onze vermalen botten volstorten en de manzieke meeuwen met enkele heupschoten van het neutronenkanon uit de vervettende luchten plukken en de overvolle met hongerige uitlanders bezette overzetboten van de droogste der verschrikkelijk stinkende vluchtoorden met de ons abusieflijk vergunde atoomafvalexploitatierechten tot lichtresten herleiden terwijl men genoeglijk ter zeezijde op de landelijk geteleviseerde verschijning
van onze lieve bibberkoning wacht en lachend in de armen van het lichaam
de mismaakte kinderen met snoep en surrogaat van seks en geweld diep-christelijk versmacht
wij zullen zullen wij vervolgens een rondvraag doen of het goed is wat we deden zo en of men zich wel lekker voelt en heeft men overigens die malle
evi nog gezien dat was me toch wat en kent men deze al de aarde is een flapperende oliebol en wie er niet aan zuigen wil die krijgt het vol in zijn
VO-AC : om te chocqueren.
TITEL: ‘KOE MET GROENTEN, een eerbetoon aan Marcel Broodthaers’
AARD: virale videodump op internet, 18,906 kb
DATUM: 19/11/2019
Régina Kluwhaar van KOENSTZAKEN (2048):
“De verouderde keuken en de ranzigheid scheppen een omineuze sfeer van marginaliteit, verwaarlozing en stijgende criminaliteit. De verhaallijn bouwt pruttelend op naar de flash, het inzicht, de catharsis. En dan rest de volle gruwel van het bevroren beeld.
We bevinden ons hier in de diepste regionen van de rottende humaniteit: de Koe van Broodthaers, zinnebeeld van de artistieke negatie van het gewone leven én van de banaliteit daarvan, dada die zichzelf in de ironie bevestigt en dus metterdaad een cynische medeplichtige wordt aan de mondiale exploitatie van elke vorm van leven, wordt hier plots weer het voedzame creatuur van vlees en bloed dat na jarenlange mishandeling genadeloos afgeslacht en opgekookt, de brokstukken lijk achteloos vergooid als ‘ingrediënt’, op geheel desolate wijze wat staat na te pruttelen op het fornuis van de beëindigde geschiedenis. De pot zit in de mossel en: There will be no next time.
Schandegeit Vekemans levert hier zijdelings commentaar op de futiliteit van de menselijke existentie zelf, die volgens zijn dogmatiek dan ook geenszins een recht van bestaan heeft: het is onze animale plicht om solidair het Zijn te verwerpen!”
Joa sè.
ZIE
HOOR
en DOE
de wals van balamundo
RADIO KLEBNIKOV Uitzending 16-11-2019
download hier de bijhorende WEEKBLADEN met teksten van Anke Veld, Caro Van Braeckel, Dirk Vekemans, Guido Utermark, Harry Mulisch, Paul van Ostaijen en Willem Kloos.
Aan den Herfst
Getij van mist & rijpe vruchtbaarheid
dierb’re boezemvriend der oude zon –
met hem beraamt gij de zegenrijke vracht
van zware trossen hangend rond de pergola,
doorbuigt ’t bemoste hout van beladen appelaar,
verzadigt ’t fruit van wasdom tot in de klok
– pompoen zwelt op, hazelnoot sterkt aan
vol zoete kern – & voor ’t ontluiken, nee,
ontboezemen, de blommen voor de bij,
totdat zij meent dat warme dagen eeuwig zijn:
de zomer overloopt haar kleverig verblijf.
Wie heeft u niet ontwaard zo vaak in uw depot?
Somtijds wie ’t elders zoekt, zal u ontdekken
zorgloos zittend op de graanschuurvloer,
uw lokken licht optrillend in de ziftende wind –
of in half beoogste voren diep in soes & sluimer,
bedwelmd door de papaverdamp, wijl uw sikkel
de volgende garve spaart & al heur twijnen,
& lijk een arenlezer bijwijlen strekt gij strak
uw zwaarbeladen kop over de volle breedte van de beek,
of schouwt gij bij de ciderpers met geduldige
oogopslag het laatste sijpelen uur na uur.
Waar zijn de lentezangen? Ja, waar blijven zij?
Ach laat ze toch, gij bezit uw eigen lied –
wijl aaneengesloten wolken prijken boven de zoet
ebbende dag & dopen de stoppelgrond in roze,
dan rouwen de muggetjes in weeklaagkoor
rond de waterwilgen, omhooggetild of
neergezonken gelang de bries zwelt of kwijnt,
ferme lam’ren luide blaten van de heuvelstroom,
heggenkrekels tjirpen, & hoog & ijl nu
fluit ’t roodborstje van een tuinperceel,
wijl wolken zwaluwen sjielpen in de hoogte.
naar John Keats
ill. J. van Oort, Zwaluwen boven Geldrop
Je moet bij een gebied zijn
waar niemand is
dan moet je echt keihard draaien
daar kan je je gang gaan
hij is bezig met drugs
echt nare dingen
de focus is hij kwijt
de realiteit gemeten in geld
hij heeft zijn certificering gehaald
al waren het klootzakken
je bent ze wel kwijt
om je targets te halen
ik ben ook maar een mens
dat is een goed punt
dit was eigenlijk mijn gedachte
dat wij bij jullie thuis komen logeren
het is een gesprek van tien minuten
laten we heel realistisch zijn
we hebben allerlei opties
anders gaan we naar plan c
is geen probleem
we stellen het op prijs
als je ons ’s avonds thuis brengt
ik ga je om negen uur whatsappen
Gods zegen
de dagmeditatie is altijd heel belangrijk
dit doet mij goed
dit doet jou goed
dit doet ons goed
we zijn goed bezig
ik ben zes uur onderweg
en dan moet ik ook nog terug
Ik hoorde gistermiddag dat Harry
een gehoorapparaat had van zijn overleden broer
ik vroeg of hij daar nog berichten mee kon ontvangen
maar zijn ex zei dat ze een nieuw apparaat zouden gaan kopen
ik zou haar Ali Baba kunnen adviseren
maar zelf liet ze haar gehoor daar testen
en alles was in orde terwijl ze zelf zegt
niet alles te kunnen horen in gezelschappen
nu even biologische koffie
en twee chocolade koekjes
later weer meer
later weer meer
Nabeeld
Vergeten kun je me niet
ik kan je niet beroeren wanneer ik dat wil
ik besta slechts
in herinnering
Sluit je ogen en wees eerlijk
zie je me nog?
hier ben ik zeker niet
Wend je blik ten hemel
reik me de ring die ik achterliet
je denkt aan mij
al ben ik niet langer hier
Er zijn er die bijwijlen aan mij denken
jij blijft me maar vaarwel zeggen
al weet zelfs ik niet dat ik niet meer ben
Ik bezie je met aandacht
tot ik je op een dag zal meevoeren
doe wat je kan zolang je kan
Mijn nabeeld
als jij het leven voedt
is me om het even
Ik heb er lang naar geloerd
niets aan mij gaat teloor
Maya Inoue
「残像」
貴方は私を忘れることが出来ない
触れたくても触れられない
記憶の中だけで
私は存在するの
目を閉じれば鮮明に
私が見えるでしょう?
でも、私は居ないの
天を仰いで
私の残した指輪を手に取って
貴方は私を想う
それでも私はもうこの世にはいない
色々な人々が時々私を想うわ
貴方は常に別れた私を想うのね
皮肉ね、私が居ないことも知らないなんて
私は貴方を見ているわ
いつかお迎えが来るまで
その世界で頑張りなさい
私の残像が
貴方の生きる糧になるならば
構わないわ
ずっと見てるから
私を忘れる事なんてないのよ
foto: Tetsuro Higashi https://www.facebook.com/teturou.higashi/photos?lst=100012577549335%3A100002554400198%3A1573159667
Golfslag
Toch zonde om
weg te gooien.
Heer van ’t Kleibos1
Matig uw min en de maagd
sluiert zich met nimbus onversaagd
– haar duist’re bark een akker
& zelfs de nacht raakt wakker
Zie drievouds haar belapte masten
bergen nauwelijks heur lasten
– uw voltallig lust & vreugd
onstuimig als der minne deugd
Uit haar gulle handen eet gerust
gloed overdaad granaat & appel
al het voedzaam roze dat indigo sust
Zo goud blikt heur zog te sappel:
slechts wint haar vrucht die waagt
haar wiegend te beslapen tot ’t daagt
1motto & openingswoord ontleend aan F. Starik (1958-2018)
ill. Odilon Redon, La bargue (Vièrge nimbeé ), 1898
she, straddling my lap,
hinges(wherewith I tongue each eager pap)
and,reaching down,by merely fingertips
the hungry Visitor steers to love’s lips
Whom(justly as she now begins to sit,
almost by almost giving her sweet weight)
O,how those hot thighs juicily embrace!
and(instant by deep instant)as her face
watches,scarcely alive,that magic Feast
greedily disappearing least by least—
through what a dizzily palpitating host
sharp inch by inch)swoons sternly my huge Guest!
until(quite when our touching bellied dream)
unvisibly love’s furthest secrets rhyme.
e.e. cummings
(from Late Poems, in ETCETERA – The unpublished poems of EE CUMMINGS,
ed. G.J. Firmage & R.S. Kennedy, Liveright, New York London 1973-1983)
ill. Maurizio Barraco, El recuerdo
RADIO KLEBNIKOV WEEKBLADEN #5!
uw tekstenboekje voor de uitzending van 02/11/2019!
met teksten van Dirk Vekemans, Guido Utermark, Jerome Rothenberg, Lanny Quarles, Sarah Michaux, Paul van Ostaijen en Padgett Powell
Ik ben de googlekoe
gorgelgoochem reis ik met u
mee langs alle uithoeken
van het vreemdgetaalde & weer terug
vrees niet, niets is veilig
voor mijn babelbabbel
aar & kous van ver & der
ook een grijnslach kan ontlokt
aan een bloedend enjambement
niets is veilig, alles went
er staat hier een abeel te dorren
volgens het rode kruis
komt ie er wel bovenop
estafette is een spel, geen
metafoor, kleuren maken expres
u van de wijs. in het groen
dansen de nog schaarse insecten
ruiggerokt de homerushommel
in de snotgele hars van dennen
we houden wel van een verzetje
zolang er iets te smikkelen is
jij bij voorbeeld, zoals je
alles opent en begrijpt het zweet
van stierenochtend wolkengoud
taal is zand & spaans benauwd
zo zout krijg je ’t niet meer
op je bord van alledag
niets is veilig, alles went
~