GROSSE, GLÜHENDE WÖLBUNG mit dem sich hinaus- und hinweg- wühlenden Schwarzgestirn-Schwarm:
der verkieselten Stirn eines Widders brenn ich dies Bild ein, zwischen die Hörner, darin, im Gesang der Windungen, das Mark der geronnenen Herzmeere schwillt.
Wo- gegen rennt er nicht an?
Die Welt ist fort, ich muß dich tragen.
voordracht: Angelika Hulsmans gitaar: Klaus Pardon techniek: Arnout Camerlinckx
beluister de volledige show van dit fragment:
RADIO KLEBNIKOV is het levende programma van de Vrije Lyriek – elke zaterdag van 18:00 tot 20:00 op RADIO SCORPIOhttp://radioscorpio.be/luister.html
[Voordracht van het driedelige gedicht van Paul Snoek op Radio Klebnikov – live recording van 11/01/2020]
PAUL SNOEK – Nostradamus
I
Mijn hielen aan de koele tegels des waters
en de maan door mijn oorschelp verduisterd,
zo durf ik rusten in de gleuf der glazen heuvels,
waarin de nacht mij als een zucht weerkaatst,
want waarlijk, een kus is mijn enige zintuig.
En zacht, als zilver dat men bijna aanraakt,
volbreng ik verzadigd de werken der goden.
Dit is mijn longen ontladen en drinken en
tussen adem en schaduw bewonderend voelen
hoe mijn handen angstvol in hun warme holte
de koude vingers van hun schepping strelen.
II
Het is een droom, voortvluchtig als water,
het korte glimmen van een mantelhaak,
het bijna horen zingen van een vreemde vogel,
iets dat ik mij enkel ’s winters herinner.
Het is de droom dat ik tover met echo’s
dat ik doorzichtig het water weerkaats
en het water niet naboots,
dat de dauw die in mijn neusgang stolt
de bloem beweent die ik mij heb verbeeld,
dat de kleur die aan mijn vingers kleeft
aan de vleugel ontbreekt van de vlinder
die ik zag met het hart van mijn oog.
Het is de droom dat ik droomde.
III
Wanneer de ijsprins mij verlaat
en mijn borst zich bevrijdt van zijn schuddende ebbe,
wanneer ik mij wond aan de pegels der stilte
of aan het laatste slurpen van het daglicht,
het is dan dat een god mijn lichaam bewoont.
Het is wanneer ik hem vluchtend benader
en op zijn schouder rozen kus of soms
mijn mond laat rusten als een munt
dat ik mij uitwis en kortstondig glinster
als de ster, vóór zij in zee valt.
Het is wanneer ik even sterf
dat ik hem eeuwig liefheb en vallend bewonder.
Wij hebben geen lied. Dat hadden we maar is nu te riskant. We omgeven ons met tunnels,
worden begeerd, horen bij elkaar. Borduren onze eigen taal, gehuld in lappen, lingerie,
voddenbaal, verbergen het geheim van ons gilde.
l’Origine du monde.
Default. We omgeven ons met riolen, worden gehaat, bijeengedreven, verkracht, gedood. De schande ons scheermes, verboden ons verblijf.
Merries, de manen zoek. Wimpers niet bestand tegen de brand, zon noch zand schroeien,
wat brandt is de waanzin van de schender. Al wie beschermt is schender. Cipier van onze tent.
In naam van de abusievelijk geadresseerde ode. Boreas moddert maar wat.
Wij hebben geen lied. De wind is aanklager, een lok haar, een wimper verraadt ons. Wij
zijn gevaar.
Les fleurs du mal.
Verberg, bedek u, graaf u in, onnutte pubers met allerhande munitie zijn op u uit, haten
u, willen u, braden u, en dan zichzelf. Het vlezig kwaad, dat zijn wij – Eurynome’s
roosvingerige dochters.
We stoppen ermee.
~
Ons lied is liefde. Schuimgeboren leveren we leven, leveren we uit & in. Begeerte & prooi, onze
tranen uw heil. De dag uit ons geboren, lijf & liefde ons lied. Ons parfum onze psalm.
met de lijn van een roos gevorkt in jouw schoot waardoor in het lege vlak de leegte aanvangt daar waar liefde wolkt en haat, waarmee jij ruimte splijt en rekt de tijd zodat een hand
de hand aanreikt, waarmee het de vingers ertoe bewegen kan ons de ogen en de lippen te sluiten, ons tot kalmte te manen, ons de klederen van angst en nijd te laten ontvallen en naakt in de zon
al het ware al het echte al het onvermijdelijke te verwerpen, naast ons neer te leggen, zodat de traan ons ontrollen kan waarin deze beeltenis verschijnt.
2.
elke toebereiding is een sneeuwvlok op het warme raam. het uitgesproken woord vervalt te snel.
het zerpe uitgeschrevene zeept het zure in en in het zilte zeikt verziekt van leed het o zo lieve godenkind:
“u was hier eerder al. Ik zag u naamloos staan. hou genade aan uw zijde en laat mij niet uw onheilsklank herhalen”.
zo is het zo was het en je knikt.
3.
vooruitgang is: de hazewinden die het licht najagen in het licht waarin de winden waaien die enkel de wanhopigen zien, zij
blazen het de sofers in, waaraan het zuchtend ontsnapt en kriskras als gekraakte letters uitgutst, in zinnelijke spasmen van pijn en genot:
“wij doen ons dit in duizendvouden aan. er komt geen eind aan dit vergaan.”
To critics, asemic writers, essayists, curators, journalists and all the people dealing with the *recent* history of asemic writing:
DO NOT trust incomplete essays, poor bibliographies and books or –generally speaking– texts improvised by authors who do not mention important web pages, mag articles, projects, personal and collective exhibits, blogs and groups which have been flourishing everywhere in the recent –say– twenty years.
I find an astonishing lack of data in –poorly written– Italian essays I’ve recently read (on line and in books), so I want to strongly point out there’s no space for amateurishness, narcissism and ignorance when talkig about the work of thousands of authors. One cannot mention them all, yes. But it’s impossible to forget some basic elements and fundamental sites and texts.
To critics, asemic writers, essayists, curators, journalists and all the people dealing with the recent history of asemic writing:
DO NOT trust incomplete essays, poor bibliographies and books or –generally speaking– texts improvised by authors who do not mention important web pages, mag articles, projects, personal and collective exhibits, blogs and groups which have been flourishing everywhere in the recent –say– twenty years.
I find an astonishing lack of data in –poorly written– Italian essays I’ve recently read (on line and in books), so I want to strongly point out there’s no space for amateurishness, narcissism and ignorance when talkig about the work of thousands of authors. One cannot mention them all, yes. But it’s impossible to forget some basic elements and fundamental sites and texts.
It’s not possible to ignore Jim Leftwich’s thousand pages about asemics, the work of Peter Ganick, Miron Tee, Jukka-Pekka Kervinen, Karri Kokko, Rosaire Appel, Lina Stern, Riccardo Cavallo, Roberto Cavallera, Marc van Elburg, Valeri Scherstjanoi, Jay Snodgrass, Miriam Midley, Bruno Neiva, Jeff Hansen, Orchid Tierney, and a bunch of other artists, or Tim Gaze’s Asemic Editions (http://asemic-editions.blogspot.com/) or Avance Publishing (http://avance.randomflux.info/), or DeVillo Sloan’s work (at IUOMA etc) and with https://asemicfront.wordpress.com/, or Cecil Touchon’s sites http://asemics.com/ and https://ceciltouchon.com/, or Michael Jacobson’s http://thenewpostliterate.blogspot.com/, or the AsemicNet founded in 2011 by me and others, https://asemicnet.blogspot.com/ (& related link pages), or https://gammm.org, or the asemic googlegroup https://groups.google.com/forum/?hl=it#!forum/asemic, or the Mycelium samizdat (first of all: https://it.scribd.com/doc/294236718/Without-Words-Exhibition-Catalogue), or Gleb Kolomiets’ “Slova”, or Mark Young’s “Otoliths”, Timglaset, Utsanga, or the most important facebook group of asemic writing, The New Postliterate, https://www.facebook.com/groups/76178850228/, and many others, e.g. Arte Asemica (https://www.facebook.com/groups/1642082306096440/), Asemic Reading (https://www.facebook.com/groups/1646865992070563), Asemic New Babylon (https://www.facebook.com/groups/895027887247653/), Extreme Writing Community (https://www.facebook.com/groups/202128996613211/), Writing Against Itself (https://www.facebook.com/groups/1208959535830352, founded by Jim Leftwich), or Quimby Melton’s site SCRIPTjr, http://scriptjr.nl/, or the items one can found perusing tags & categories here and there, e.g. in https://slowforward.net/tag/asemic/, https://slowforward.net/category/asemic/, https://slowforward.net/tag/scrittura-asemantica/, http://liquidocomoeltiempo.blogspot.com/search/label/ESCRITURA%20AS%C3%89MICA, or the amount of vids one can find in YouTube or Vimeo, or the tons of interviews hosted on line. Or lots of tumblr blogs, the findings at Pinterest, or the images and infos Twitter spreads every day.
Not to mention the bibliography on paper (Asemic Magazine first: …take a look at https://asemicnet.blogspot.com/p/mags-groups.html and http://asemic-magazine.blogspot.com/).
Well… Yes: the steps of an asemic path can be traced back to the first years of the 20th century. It will be a hard job. Years of hard study.
But one can of course focus on the new authors and mags only, and still face an impressive amount of documents, on line stuff, archives.
Do not tolerate people who (deliberately) ignore them.
wij zullen zullen wij de kidsschoepende banen met onze gedroogde huid plaveien en langs de wegen kerkers graven met onze kalknagels om te bergen in eer, geweten en zure slijmen ons spartelend gesterfte en wij zullen zullen wij in de uilentorens met onze opbrengstloze namen bekrassen de bronzen kelken der machtige machtsbeluidende klokken waarin de woekerwinst is weggesmolten van het steedse verzwijgen, waar de schande van het ranzige Niet met het schamele van de onmachtige tekkels in de bebelde poelen van de stilte te forniceren ligt en waar men als oppermacht de laatste sappen uit de wrattige weerstandsschelpen zuigt
wij zullen zullen wij de verzuurde zeeën met onze vermalen botten volstorten en de manzieke meeuwen met enkele heupschoten van het neutronenkanon uit de vervettende luchten plukken en de overvolle met hongerige uitlanders bezette overzetboten van de droogste der verschrikkelijk stinkende vluchtoorden met de ons abusieflijk vergunde atoomafvalexploitatierechten tot lichtresten herleiden terwijl men genoeglijk ter zeezijde op de landelijk geteleviseerde verschijning van onze lieve bibberkoning wacht en lachend in de armen van het lichaam de mismaakte kinderen met snoep en surrogaat van seks en geweld diep-christelijk versmacht
wij zullen zullen wij vervolgens een rondvraag doen of het goed is wat we deden zo en of men zich wel lekker voelt en heeft men overigens die malle evi nog gezien dat was me toch wat en kent men deze al de aarde is een flapperende oliebol en wie er niet aan zuigen wil die krijgt het vol in zijn
Getij van mist & rijpe vruchtbaarheid dierb’re boezemvriend der oude zon – met hem beraamt gij de zegenrijke vracht van zware trossen hangend rond de pergola, doorbuigt ’t bemoste hout van beladen appelaar, verzadigt ’t fruit van wasdom tot in de klok – pompoen zwelt op, hazelnoot sterkt aan vol zoete kern – & voor ’t ontluiken, nee, ontboezemen, de blommen voor de bij, totdat zij meent dat warme dagen eeuwig zijn: de zomer overloopt haar kleverig verblijf.
Wie heeft u niet ontwaard zo vaak in uw depot? Somtijds wie ’t elders zoekt, zal u ontdekken zorgloos zittend op de graanschuurvloer, uw lokken licht optrillend in de ziftende wind – of in half beoogste voren diep in soes & sluimer, bedwelmd door de papaverdamp, wijl uw sikkel de volgende garve spaart & al heur twijnen, & lijk een arenlezer bijwijlen strekt gij strak uw zwaarbeladen kop over de volle breedte van de beek, of schouwt gij bij de ciderpers met geduldige oogopslag het laatste sijpelen uur na uur.
Waar zijn de lentezangen? Ja, waar blijven zij? Ach laat ze toch, gij bezit uw eigen lied – wijl aaneengesloten wolken prijken boven de zoet ebbende dag & dopen de stoppelgrond in roze, dan rouwen de muggetjes in weeklaagkoor rond de waterwilgen, omhooggetild of neergezonken gelang de bries zwelt of kwijnt, ferme lam’ren luide blaten van de heuvelstroom, heggenkrekels tjirpen, & hoog & ijl nu fluit ’t roodborstje van een tuinperceel, wijl wolken zwaluwen sjielpen in de hoogte.
Je moet bij een gebied zijn
waar niemand is
dan moet je echt keihard draaien
daar kan je je gang gaan
hij is bezig met drugs
echt nare dingen
de focus is hij kwijt
de realiteit gemeten in geld
hij heeft zijn certificering gehaald
al waren het klootzakken
je bent ze wel kwijt
om je targets te halen
ik ben ook maar een mens
dat is een goed punt
dit was eigenlijk mijn gedachte
dat wij bij jullie thuis komen logeren
het is een gesprek van tien minuten
laten we heel realistisch zijn
we hebben allerlei opties
anders gaan we naar plan c
is geen probleem
we stellen het op prijs
als je ons ’s avonds thuis brengt
ik ga je om negen uur whatsappen
Gods zegen
de dagmeditatie is altijd heel belangrijk
dit doet mij goed
dit doet jou goed
dit doet ons goed
we zijn goed bezig
ik ben zes uur onderweg
en dan moet ik ook nog terug
she, straddling my lap, hinges(wherewith I tongue each eager pap) and,reaching down,by merely fingertips the hungry Visitor steers to love’s lips Whom(justly as she now begins to sit, almost by almost giving her sweet weight) O,how those hot thighs juicily embrace! and(instant by deep instant)as her face watches,scarcely alive,that magic Feast greedily disappearing least by least— through what a dizzily palpitating host sharp inch by inch)swoons sternly my huge Guest! until(quite when our touching bellied dream) unvisibly love’s furthest secrets rhyme.
e.e. cummings
(from Late Poems, in ETCETERA – The unpublished poems of EE CUMMINGS, ed. G.J. Firmage & R.S. Kennedy, Liveright, New York London 1973-1983)
Schoonheid haar kleed, lijk de nacht zich wolkloos hult in duister hemelrag, en al de fraai oplichtend sterrenpracht glanst van haar aanblik en oogopslag: zo nu verbloost het licht en haar verzacht dat het spansel ontzegt den wulpse dag.
En de maan van was wast of geen duister was haar aanschijn wars beplast alras het luisterglas kil verstilt het witte wif & alle dimster sterft en masse zy dommelt schrijlings in heur sas op ’t sterrenras
Rechtstandig vlaagt & vraagt & vaagt de hemelzoon de heuvels om de doem van dal & al verschoond van schroom sterker dan de zon, de zee, het brullen van de modderstroom regen wast de wond’re wijze wei-de we-reld rein & schoon
Ga dan, wees & rijs reiziger in lingerie zo zij & zacht zoek de verschillen, het kruipbehang, de korenwan eens in de optelsom van haat & smaad raak ik uw vacht
O ik dank, ik denk, vandaar mijn lief ik ben & ban de lustloos bange pen die dag pent waar de nacht herwint haar roep & licht & overmacht o daar niet van
algo: schrijf tijdens zonsop- of ondergang een lyrische tekst bij de LYRIEK-collage van de volgende dag en muziek van Harry Partch input 2: Ring around the Moon I-IV input 3: Maria Sabina, from The Midnight Velada, uit: Jerome Rothenberg (ed.), Technicians of the Sacred, ISBN 978-0-520-2+9072-3, p. 57-59 input 4: een ochtendlijke oplossing voor alle problemen van 25/04/2019
ten einde van de nood een deugd te kunnen maken zien wij ons verplicht het onmogelijke te bewerkstelligen. hoe kunnen wij het onmogelijke bewerkstelligen (het is immers onmogelijk)?
ik ben de vrouw van de weidse watervlakte ik ben de vrouw van de weidse goddelijke zee ik ben de riviervrouw de vrouw van het vliedende water een vrouw die zoekt en zoekt en onderzoekt een vrouw met handen en maten een vrouw die meesteres is van de maten
WELL BLESS MY SOUL
ten einde het onmogelijke mogelijk te kunnen maken dienen wij het ondenkbare denkbaar te maken. hoe kunnen wij het ondenkbare denken (het is immers ondenkbaar)?
ik ben een heilige vrouw een vrouw van de geest ik ben een vrouw van de klaarheid een vrouw van de dag een reine vrouw een klare vrouw want ik ben een vrouw die bliksemt een vrouw die dondert een vrouw die roept een vrouw die schriekt
om het ondenkbare te kunnen denken maken wij ons bestand tegen het afschuwelijke. om het ondenkbare te kunnen denken berusten wij in het beangstigende. om het ondenkbare te kunnen denken verwerven wij begrip voor het hatelijke. aldus bestendig, berustend en begripsvol geworden wijden wij ons tactvol aan de TACT-techniek tot wij samenvallen met het tactvolle dat wij geworden zijn.
maar wat, o Maria Sabina van de Middernachtsvelada, is toch die TACT-techniek die ons in staat stelt het ondenkbare te denken?
Morgenstervrouw zegt Zuiderkruisvrouw zegt Vrouw van het sterrenbeeld van de Sandaal die zegt Vrouw van het Sterrenbeeld van de Haak die zegt dat is uw Klok die zegt dat is uw Boek dat zegt ik ben de Kleine Vrouw van de Oeroude Fontein die zegt ik ben de Kleine Vrouw van de Heilige Fontein die zegt
Shake hands now boys and let the sound of the bell come out fine
de TACT techniek is de Techniek van de Acceptatie en de Confirmatie van de nood aan TACT die kan maken dat het afschuwelijke ons genegen wordt en ons liefdevol stemt.
de TACT techniek is de Techniek van de Acceptatie en de Confirmatie van de nood aan TACT die kan maken dat het beangstigende ons wenselijk wordt en ons gezond maakt.
de TACT techniek is de Techniek van de Acceptatie en de Confirmatie van de nood aan TACT die kan maken dat het hatelijke voorons aantrekkelijk wordt en ons vrolijk stemt.
en zo daal ik dan af voornaam en zo daal ik dan af betekenisvol zo daal ik neder met de tederheid zo daal ik neder met de dauw uw boek, mijn Vader, die zegt uw boek , mijn Vader, die zegt clownvrouw onder water die zegt clownvrouw onder water die zegt omdat ik het kind ben van Christus het kind van Maria, die zegt
Look out! He’s got a gun!
en als wij dan liefdevol en vrolijk gestemd en gezond zijn vallen wij samen met het tactvolle van de TACT-techniek die wij geworden zijn en zo wordt dwars door ons het ondenkbare plots denkbaar
en zie
ik ben een vrouw van de letteren die zegt ik ben een boekenvrouw die zegt niemand kan mijn boek sluiten dat zegt niemand kan mij mijn boek ontnemen dat zegt mijn boek van gebeden
en als wij dan liefdevol en vrolijk gestemd en gezond en wel geheel samenvallend met het tactvolle van de TACT-techniek plots het ondenkbare kunnen denken dan zullen wij zien hoe het onmogelijke toch mogelijk is geworden
en zo zullen wij van onze ergste nood onze beste deugd hebben gemaakt
en wij zullen Maria van de Middernachtsvelada dankbaar zijn dat zij ons geholpen heeft door het belemmerende dat ons belemmerde een ogenblik te belemmeren om ons de ogen te sluiten en ons zodoende een blik van de waarheid te gunnen die wij zolang vergeten waren al.
ik ben een vrouw en een moeder die zegt een moedervrouw onder water die zegt een vrouw van de goede woorden die zegt een vrouw van muziek die zegt een wijze zienersvrouw
Look out! He’s got a gun!
ik ben een lagunevrouw die zegt ik ben een laddervrouw die zegt ik ben de morgenstervrouw die zegt ik ben de vrouw die door het water gaat die zegt ik ben de vrouw die door de zee gaat die zegt
kom mee Dikloos kom mee zeg ik je jij behoeftige rijmkakker
er is een witte spiegelsteen en een zwarte de zwarte toont een mooi gelaat dat lacht als het het ziet de witte toont een bloedlip op een scheve mond en dikke plukken haar uit de neusgaten het bleke voorhoofd met zweren bezet
het jachtwiel sloeg mijn jongen neer het wentelt als tevoren men zegt : het komt wel weer goed ik heb de hoop verloren
eentje is er rond, eentje langwerpig ik maak die stenen, hak ze, splijt ze, schaaf ze en polijst ze ik poets de stenen een voor een, ik strijk ze in met vleermuiskak. zie ze blinken! zie mij blinken! hoe mooi ben ik!
verlaten door een dronken man verpletteren mij de zorgen mijn dikke buik is er getuige van ik voel het leven nu, het stampt. hoe voed ik het morgen?
break my heart but bless my soul joekoe re joe roekoe so high so low I AM I AM break my heart but bless my soul
‘Revelations in the Courthouse Park’ had de Bacchae van Euripides als input
algo: schrijf tijdens zonsop- of ondergang een lyrische tekst bij de LYRIEK-collage van de volgende dag en muziek van Harry Partch input 2: Dark Brother
u Donkerte ter ere gaan wij niet steeds weer door de Gaanderij langs de eindeloze rijen van de ramen met de namen van het licht dat ons ter dood wil nagelen? schuifelen wij niet zwetend, met van angst ontsloten spieren in eigen derrie naar de verscheuring die gij zijt?
u, Donkerte, ter ere hebben wij niet de weg der wegen duizenden malen afgelegd? hebben wij niet ter uwer wille ons eigen vlees verloochend en belogen?
uw Donker dat in eigen Donkerte zichzelve zoekt: gij schuift in ons gij zijt de vette slang in onze huid gij zijt het brokkenslijm dat onze tong ter tale roert.
in rode brand uw donker stijgt en kust de zwarte hemelleegte. kom dan maar, gij Donkerte, kom en sleur ons weerom mee.
mijn lijf een bungelende nangkavrucht sappig vlees, de stugge huid geeft licht mocht het u behagen, open me met kracht niet te zachtzinnig, dat geaai zal slechts uw ving’ren bezoedelen met mijn vocht
Waaierzin
één oog diep genoeg voor willekeurig welke roe lonkt u van eeuwen her vrijelijk warm welkom toe vouw mij uit tot driehoek, er is onvoldoende huid sluit mij aan beide zijden, is er weer te veel vlees, en hoe!
aan mij om dampende helden af te koelen waar zij staan de kop van een heer af te schermen bij stromende orkaan achter de bedgordijnen vragen we hem op z’n tederst met al dat hijgen, hijgen in deez’ hitte, bent u voldaan?
Schone slaapster
zoele zomerbries strijkt langs als nooit geweest deez’ jonge vrouw vlijt zich in haar dromenfeest haar haarkam losjes in heur lokken hangt de roze doek glijdt geurig van haar lome leest
op hemelheuvels wenst dauw nog goud te schrijven in de feeërieke beek schijnt de wilde stroom gestild – bij die aanblik aarzelt de heer een warrig wijlen ongemakkelijk, zou hij weeromstuits verstijven?
Jeugd
dauwdroppels bevochtigen haar rozige wangen hij toont zijn manlijkheid bij smachtend maanlicht zij streelt haar geslacht voor heuvelen en stromen zelfs de eeuwenoude keien geven zich gewonnen oordeel ons niet, ook mensen genieten hun jeugd
Drievoudige kloof
een kloof, een kloof, en nóg zo’n kloof wie dit schouwspel gutste zij geloofd spookgrot met haar welige gewelf rijk begroeide rotsen – wier bedekt haar alkoof
een straffe wind steekt op, verschrikt de dennentakken droppels dralen aan de wilgenblaren, de bevend blakke – gij deugdzame, vrome ziel, wie waagde nooit week in de knieën, onstandvastig, in haar af te zakken?
Nachtwerk
kous omhooggedraaid, de kamer gloeit al zacht moeiteloos het weefwerk de lange lange nacht voeten brengen diepte tot leven uit alle macht bedreven vliegt de schietspoel in en uit ruim of smal, groot of klein, het past altijd lang of kort, het glijdt zo makkelijk zat meisjes die het vatten voeren hem al nat
Drijvende lekkernij
blank en rond mijn vormen, vrij van schroom rijzen en verzinken ze als bergen in de stroom kneed me hoe u wilt, ruw voor mijn part – ik koester, voed mijn hart, een kersendroom
*
Hồ Xuân Hương is een legendarische Vietnamese dichteres, geboren ergens tussen 1775 en 1780 en gestorven in de jaren twintig van de negentiende eeuw. Aangezien haar complete oeuvre, 139 gedichten op de kop af, pas zeventig jaar na haar dood werd gepubliceerd, is veel ervan mondeling overgeleverd. Dit zijn bewerkingen van vertalingen uit de tweede hand.
algo: schrijf tijdens zonsondergang een lyrische tekst bij de LYRIEK-collage van de volgende dag en muziek van Harry Partch input 2: The Dreamer That Remains: a study in loving
de reus is nu niet meer de reus, zo verzekert ons maria, van de hernieuwbare uitgaven, de reus is de reus van het opbouwende en hij eet geen kindjes – zo plots, zegt men, als je in het park gezeten de borden leest van wat je niet mag doen, plots en onverwacht dat de droom komt, dan, toch
terwijl je het net helemaal juist deed
de droom van de dromer die de dromer blijft terwijl de tijd toch lang al uit de ruimte is geschoven terwijl er niets nog op het plein beweegt terwijl het toch in orde is
o heer wiens lijk het ganse land berot laat ons in innige coagulatie samen stollen laat ons bloed dat van ontzetting gulpt in uw slijmen glippen en verdwijnen
jij, vrij recursief wil het toeval dat jouw haren mijn schouder uitstrepen tot op het witte bot en insgelijks mijn navel versterkt met gebulder historisch spektakel. hoofden, zij
worden met halen van hun rilromp en krijsen gescheiden en het leed wordt een deel van mijn pink. hou die knipschaar in spreidstand, jij: elk moment is een momentopname met suisende
migs in de hersenpan en bloedstraalbezopen het besef druipt nu pas in jouw heden binnen: met de neusloop geschouderd de oogas schroeft
schunnig in de richtkoker de scherven heelal. het lijf was horizon en oorlog onze vaderstaat. goddelijk eerst was ik jouw slaaf en nu jij, dat.
verdwenen symbolen wil het toeval dat je haren strepen mijn schouder tot op het wit klinkende bot en in mijn navel mateloos versterkt raketten bulderen (spektakel met moederkoek). hoofden
met halen gemaskerd van rillende rompen ge- scheiden en het leed wordt een deel van mijn vurige pink (knipschaar in spreidstand : momentop- name). met suisvogels mig wapent eustachius
de hersenpan en davert en bloedstraal verloren de grijze druppels lopen in het borstplan iran. met de neusloop geschouderd de oogas schroeft
in de peniskoker schilferig de scherven heelal. mijn lijf is u allen en oorlog is u ook de vaderstaat. de koning te goddelijk was ik je slaaf en nu ben jij vrij.
[versie F]
je haarpijlen vlijmen vergeten symbolen in mijn lijf en nagels kerven wit op het bot. op polaroidbeelden van het binnenbuikse bofors blaffen uit hun affuiten. offerhoofden
met heftige halen gescheiden van rompen hun spermonden doen hun tombade tot ver in de pinkscène (de schaar in spreidstand, close up van krijslippen over heel het scherm).
suisvogels mig fladderen op uit de gehoorgang en een bloedstaaltje vijand morst wat ebola in het borstplan iran. nerveus met de neusloop geschroefd op de oogas verzilvert het brein
elke schilfer heelal. goed, ja, mijn lijf is soldaat en god is vader en oorlog maar dat, schatje, maakt jou nog geen hoer, laat staan een maria.
[versie G]
met correlaties wil het toeval dat jouw haren uitstrepen mijn schouder tot op het witte bot & in mijn navel mateloos versterkt raketten bulderen (moederkoekspektakel). hoofden met halen van rilromp & krijsen worden gescheiden & het leed wordt een deel van mijn pink o.a. (knipschaar in spreidstand : elk moment is een momentopname met suisende migs in de hersenpan & bloedstraalverloren de druppels besef druipen in het borstplan iran.) met de neusloop geschouderd de oogas schroeft schunnig in de richtkoker de scherven heelal. mijn lijf was horizon & oorlog is ook ons de vaderstaat. goddelijk eerst was ik jouw slaaf & nu ben jij vrij.
Droom jezelf weg in een boot op het water met blozende bomen en hemelse gloed Iemand daar roept je, je antwoordt afwezig, een meisje dat wemelt en groet
Glaspapierbloemen, zo geel en zo groen verrijzen boven je hoofd Speur naar de schat met de zon in haar oog & wég is ze weer
Lampje in der sterren dampkring Lampje in der sterren dampkring Lampje in der sterren dampkring Ah…
Volg haar meteen tot die brug bij de springbron waar hobbelpaardmensen te gek gaan op cake Iedereen straalt als je de bloemen daar langsglijdt, zo ijl en onwerkelijk hoog
Steekhoedenbootjes leggen er aan ze voeren je dadelijk mee Vlij je maar neer op die wolk achterin & wég ben je weer
Lampje in der sterren dampkring Lampje in der sterren dampkring Lampje in der sterren dampkring Ah…
Droom jezelf nu in een trein op een statie vol kneedkleien kruiers met wapens van hout Plots staat daar iemand, ze draalt bij het draaihek: het wemelend meisje lacht stout
Lampje in der sterren dampkring Lampje in der sterren dampkring Lampje in der sterren dampkring Ah… Ah… Ah... Ah… h… … .. .
het einde van de kunst? of duchamps urinoir als de wieg van de kunstenaar
het einde van de kunst staat of valt met de mens. het beeld dat de mens van zichzelf ziet, van zichzelf maakt of laat maken én het beeld van dat de mens van zichzelf heeft. dit laatste beeld is geen echt beeld, maar een gemoedstoestand, gevoel, overtuiging, wens en herinnering gemeen vervlochten met elke handeling. narcissus —die in zijn eigen (af)beeld verdronk— is de door zichzelf geobsedeerde europeaan. deze obsessie kent een brandpunt: hoe ver de mens natuur en materie naar zijn hand kan zetten, materie kan beheersen met vorm, een vorm die altijd van de mens zelf is afgeleid. materie moet door de mens kunnen worden gebruikt —nut, doelmatigheid— en liefst nog zoveel mogelijk op de mens gaan lijken.
europa heeft zichzelf vanaf de oudheid in zelf-reflektie gewiegd. daarom is duchamps mona lisa daarmee niet anders van werkwijze of aard dan ovidius metamorphosen, de metamorphosen zijn een feest van herkenning, de belezen lezer glundert van genot van hoe speels ovidius verwijst, citeert, verandert. de belezen lezer is nu een toeschouwer van een beroemd schilderij, dat door een beroemd kunstenaar onder handen is genomen. een spel met de traditie.
duchamps urinoir is niet anders dan homerus odyssee. verhalen van een volk, openbare symbolen verwerkt, verdicht. was de odyssee een heldenepos, duchamps urinoir is de intrede van de held als anti-held. het urinoir is de anti-mythe van de moderne tijd.
het urinoir is kunst die over kunst gaat, kunst als kunstkritiek. maar dat is niet het enige, het is ook de intrede van het alledaagse.
niet dat daarvoor het alledaagse geen plek in de kunst kende (denk aan de gelegenheidspoëzie van horatius, gedichten ter gelegenheid van gedenk- en feestdagen), maar het metaforische karakter, of zeg maar de symbolisering, is het urinoir vreemd. het urinoir staat niet voor iets, is geen plaatsvervanger, koerier van een boodschap, symbool voor het einde van de kunst, aktievoerder van de theorie.
het onbruikbare urinoir met handtekening is wel zeker een statement, maar vooral een nutteloze indruk, een anti-indruk, een teleurstelling, deerniswekkend. de handtekening moet het urinoir in het museum beschermen tegen deze kwetsbaarheid van het belachelijk vreemde, de handtekening is een bewaker, een onvervreemdbaar certifikaat van echtheid, een immateriële beschermheer van de materie. het urinoir lijkt niet op ons, wil ons niets zeggen, kan niet meer door ons gebruikt worden. de materie die we naar ons hand hebben gezet, heeft duchamp uit ons zelf-beeld ontvreemdt.
het urinoir is een uitdaging, niet een nieuwe norm of model. het urinoir is een wieg voor de filosoof, aangedaan door dat ding, beroert, in beweging gezet in konfrontatie met zo’n deerniswekkend, passief ding, schrijft de filosoof, met merkwaardige koncentratie en aandacht, om te getuigen van wat daar gebeurde.
ongeacht of de stelling dat moderne kunst theorie in aktie waar zou zijn, is de narcissus-mythe niet nieuw, kunst is van oudsher verwerking van wat voorafgaat; in direkte zin; herneming of citaat; in indirekt zin altijd herinnering met de eis van verinnerlijking. een klassieke werkwijze gedreven door poëtika, navolging, modelleren naar voorbeeld van de groten. zo kijken we naar onszelf; door terug te kijken en dat naar hier mee te nemen. alles verzamelen en naar huis meenemen.
de overheersing van de poëtika —althans van de schijn daarvan— kent in tweeduizend jaar tijd slechts enkele breuken; een werkje van een onbekende auteur, maar meestal wordt de naam longinus genoemd, dat over het verhevene heet, geschreven in de eerste eeuw na kristus. het verhevene duikt pas zeventien eeuwen later bij edmund burke en immanuel kant op. deze nieuwe aandacht —die meerdere bronnen kent— is onlosmakelijk verbonden met de komst van de esthetika, die de aandacht verschuift van de maker naar de toeschouwer, van regels, kennis en inzicht naar receptie, welbehagen en overweldiging. het woord esthetika komt immers van het griekse woord aisthēsis, wat eenvoudig zintuiglijke gewaarwording betekent, sensatie of gevoel.
deze obsessie van europa met zichzelf, gekoncentreerd in een schrijvend subjekt dat geobsedeerd is door hoe het zichzelf voelt, tegenover wat daar gebeurde, zoekt de mogelijkheid om al het voorgaande in één moment te hernemen en samen te ballen in een nieuw inzicht; definitief oordeel, resultante of resultaat.
de kunst van deze eeuw wordt juist door ontwapening en radeloosheid gekenmerkt. deze situatie kan “laffe” kunst afleveren, kunst die nooit af is, nooit tot voltooiing komt, omdat het zich geen oordeel, geen resultaat toelaat.
de eis van volmaaktheid is de eis van de poëtika, de esthetika kent geen bepaalde eis, is niet een stijl. een woord zoals esthetisering is een gruwel. het urinoir met een handtekening in een museum betekent niet de esthetisering van het urinoir, maar de onbruikbaarheid van een urinoir aan de muur van een museum.
het urinoir is onbruikbaar, gesaboteerd zou je bijna kunnen zeggen. deze onbruikbaarheid wordt door de handtekening veroorzaakt, de handtekening van een kunstenaar saboteert een gebruiksvoorwerp. de handtekening maakt het onmogelijk om het urinoir nog te gebruiken, het nut is eruit weggehaald.
als narcissus niet in een vijver had gekeken, maar in deze urinoir, zag hij slechts een urinoir. hij zou ogenblikkelijk verliefd worden…
de vernedering van het urinoir toont de verzegeling van het museum; de ziel wordt hermetisch afgesloten, onbeweeglijk bewaard als dood, bevroren, in afwachting, ja van wat?
de handtekening vernietigt de ziel van het urinoir. het urinoir is een opgezet urinoir, zoals een gorilla na de jacht als trofee in de hal als kapstok dient, lachwekkend, ontzield, tot menselijk gebruik gereduceerd. daarmee bedoel ik: gereduceerd tot wat iets voor ons betekent, voor ons nut heeft. de handtekening betekent het in bezitnemen van het urinoir door een kunstenaar, die daarmee —vreemd genoeg— juist het ding of wezen van zijn nut voor ons bevrijdt! nutteloos is het slechts zichzelf, onbegrijpelijk voor ons, onsterfelijk in zijn geheim.
schilder ons een kraterrand als horizon
waarop gedroogde vliegen sos’en morsen
voor ze zich in dom geluk naar binnen storten
in de vuurmond die alles gebiedt en laat
ons stuntelen struikelen bielzen zonder
ritme in het vacuüm van onze onmacht
als een kleine kolibrie in de ranzige schemerering
sluimeren, de wereld halfgrijs van onttovering
en de bomen alle bomen op sterk water hoor
hoe de golven op je gezicht in stukken breken
en in deze nonnenorde gaan we met kwasten
door de nacht, de sterren afgeplakt, de wereld
een onguur kaalhoofdig palet van gelooide
kleuren, we schilderen in ploegen de ergste
ellende, roken tussendoor de laatste
kinderen op om nog hun val te breken
wanneer de dode vissen waaieren over
het water als herftbladeren de stuipen
nog in hun vinnen rillen we over het oppervlak
waar de tijd blind giert van rusteloosheid
vangen we dikke vliegen om hun over het grote
niets te onderwijzen, robuust maakt ons dat en trots
vlechten we onze vingers in elkaar tot de botten
ervan kraken ja de opa’s zijn er weer met hun
regenboogachtige grote gebaren en vervlogen
Ik wacht en ik sta hier mijn naam te vergeten.
Ik kijk naar de mensen die komen en gaan.
De zon is heel warm en koud is de maan.
Ik sta en ik wacht tot mijn naam is vergeten.
De mannen zijn haastig, zij willen vaak weten En of wanneer LAIS door de poort is gegaan. Ik wacht en ik sta hier mijn naam te vergeten.
De mensen van ’t stad: ik weet hoe zij heten. Ik zie hen graag komen en liever nog gaan. Hun lief en hun leed zijn heel vlug gedaan. En wat zij beweren wil nooit iemand weten. Ik wacht en ik sta hier mijn naam te vergeten.
(ik heb besloten om Christine de Pisan na te volgen. in al heur vormen.
ik vind zulks heel erg opwindend. ziehier mijn eerste rondeau pisanesque )
(kzal d’r ewa rotcollages bij doen, da’s goed voor de commerce)
neem me mee, o zwarte hippogrief breng me naar je hemels nest schaak me naar je licht gewest ‘waar dan ook maar niet hier’
nimmermeer het onbeweeglijk zwart van het blok dat ons zo straf omklemt vanaf de doodsklok mikten we met smart op wolken voortvluchtig, onbestemd
leen mij je vleugel, vogellief één maar – hoeven hoef ik niet voer me naar het sterverschiet daar wacht mijn stil verblijf
het onmetelijke stierf in onze duist’re blik doof zelfs voor de roep van leeuwerik werd een eens zo stralend immermeer tot het doffe dwingend nimmermeer
en, zwarte hippogrief, vereer de aarde met je gevonden licht ze lacht je toe, zie, ze zwicht ten afscheid immermeer
uit: Edgar Allen Poe en anderen, ‘The Raven‘, Louter duisternis, Darkness there and nothing more, Stichting Spleen Amsterdam 2019
ill. Odilon Redon, Zwarte Pegasus
met dank aan Charles Baudelaire, Efraïm Mikhaël, Henry de Régnier & Odilon Redon. & aan Maaike Molhuysen
Maar inmiddels poedert zich de Dame en bewierookt zich met Gods odeur. Gerard den Brabander, Parijsche Sonnetten, 1947
Je nam me bij de arm – naar achter in de tuin, waar tussen bladeren en struiken de restanten lagen van het leeggeschopte nest.
Het was intiem – of was het dat? – hoe kon ik weten dat wat je daarmee wilde tonen de waarheid was, cocon van het verraad?
Geen bach, geen brood, geen rede die een antwoord vormt – tegen blind verraad is geen mens bestand.
De koekoek is in het land.
*
Gij hebt nooit echt in iets geloofd bij u is liefde louter strategie daaraan ontbreekt de lust & elegie ge hebt nooit ergens in geloofd
Uw roeping? een straffe kille dirigent een stoephoer die pijlsnel nâ de duivel rent gij hebt nooit echt in iets geloofd bij u is liefde niet dan strategie
*
De slang aan hare fabelborst waarnaar de domme kleuter dorst de achterbakse vrouwpiraat zijn plek opeist met leuterpraat
Zoals zij in de leugen trapt die zelf zo blij vertelde als was ’t voor de min & grap – had verder niets te melden
Dat je stikt in je verraad wegzinkt in rotting & verderf om wat je hebt geflikt vergaat Schenster, wijk. Vloek god & sterf
“Al ben ik zo zwart als roet / ik meen het toch goed.” (folklore)
Een hele grote neger, zijn lengte bedroeg twee meter vijftig, kwam een winkel binnen. Hij vergat te bukken en stootte zijn hoofd in de deuropening.
De deuropening liep niet onaanzienlijke beschadigingen op en de grutter die de winkel met hart en ziel uitbaatte voelde dat hij een oplossing moest verzinnen voor het hele grote neger probleem.
“Verboden voor hele grote negers” stond er een week later op een bordje boven de deuropening.
De broer van de winkelier was ook reusachtig groot.
Hij mocht uiteraard de winkel betreden, maar moest andere klanten die het bordje was opgevallen herhaaldelijk opmerkzaam maken op zijn blanke huid, om hen in te laten zien dat het bordje niet op hem van toepassing was.
Dit was een tijdrovende bezigheid die de broer van de winkelier afhield van zijn eigenlijke werkzaamheden (hij stapelde kratten en hield de bovenste schappen bij).
De winkelier werd moe van de misverstanden, en zinde naar een oplossing.
Hij veranderde, na overleg met een bevoegd geestelijke, het bordje in het volgende: “Verboden voor negers”.
En de zomer ging en de herfst kwam.
Op een dag kwam een kleine neger, met een vriendelijk gezicht, de winkel in. Iemand wees de kleine neger op het bord. Deze knikte bedaard. Maar er had zich een mensenmenigte om hem heen verzameld.
“Kun je niet lezen?” riepen de mensen en ze wierpen rottend fruit.
De kleine neger keek naar de grond en verdween uit de winkel. De grutter schudde zijn hoofd en zette een kruisje in zijn kasboek.
En de herfst ging en de winter kwam.
De kleine en de grote neger kwamen elkaar tegen, en besloten een eigen winkel te openen. Omdat ze zich gekwetst voelden door het voorval in de herfst, gingen de meeste negers liever naar deze winkel, ook al was het aanbod er beperkt. De deuropening van de winkel was drie meter hoog, zodat deze ruimte bood voor groei en nog grotere negers. Dat bleek een succes. Er hoefden geen bordjes te worden geplaatst.
Desalniettemin meden blanken de winkel, alsof er duistere praktijken plaatsvonden. Sommige spraken er zelfs schande van.
“Zo’n grote deur, sprak men, dat is toch niet normaal? Daar woont de duivel acher!” zei de broer van de winkelier, die zich schuldig voelde omdat hij alle problemen had veroorzaakt.
Toen kwam er een dikke blanke man de winkel van de negers binnen. Hij was te breed voor de deuropening, die door zijn binnenkomst aanzienlijke schade opliep. De negers wilden een bordje plaatsen met de tekst “verboden voor dikke blanke mannen”. Er kwamen nauwelijks blanke mannen in de winkel, maar het ging om het principe. En omdat ze niet minder principieel wilden zijn dan de blanke winkelier, spijkerden ze uiteindelijk een bordje met de tekst “verboden voor blanken” naast de deuropening.
En de winter ging en de lente kwam.
De kleine neger en de dochter van de blanke winkelier werden verliefd op elkaar. Hun relatie trotseerde alle smeekbedes en dreigementen, en er vond een huwelijk plaats. Ze openden een winkel met een vier meter brede en vier meter hoge deur, waar met gemak een olifant door naar binnen kon. De mensen vonden dat zo’n cliché dat ze zich ervoor gingen schamen. Er was niemand die de nieuwe winkel met de olifantendeur betrad. Economisch gezien liep de winkel dan ook uit op een fiasco.
De andere winkeliers hielden dit natuurlijk nauwlettend in de gaten, want ze waren bang op soortgelijke wijze ten onder te gaan. Een voor een verkleinden ze hun deuren. Eerst ging dat met kleine stukjes van een paar centimer, maar al gauw onstond er een wedloop en waren de winkeliers ijverig bezig, hun deuren zo klein mogelijk te maken. Hun klandizie had geen andere keuze dan zich steeds verder te bukken. Deze gewoonte begon zich met het verstrijken van de jaren en de generaties in hun lichamen vast te zetten. Dit is de echte reden waarom bijna iedereen, ongeacht ras, geslacht of seksuele oriëntatie, in het dorp tegenwoordig een bochel heeft. En dat heeft met de seizoenen niks te maken.
Er zit een code gekerfd in mijn
donkere ingewanden, die onder
zekere omstandigheden
mijn lippen doet pruilen,
mijn water breken.
Een kracht, alleen met
fluwelen handschoenen en zijden
blinddoek te benaderen,
kabels strak, touwtjes vieren,bloedgolven
in de binnenlanden!
Loszwierend sterrenstof en ander puin,
behorend tot de kringloop van mijn
verdronken leven.
Ach, zo glinsterend te zijn, een lichtroze
windhoos!
Laat mij maar wegwaaien, doorkrampen,
uitspoelen, ik
ben niet te redden, wat had je dan
gedacht?
Mijn smorende geest laat zich niet
de hand aan zichzelf, noch
geprakt door een theezeefje!
Zij is wat zij wezen moet,
puur en ongezoet,
een enkeltje
naar haar eindpunt.