In illo tempore
zo’n huid van wolken schuift uiteen
de lippen wijken van de nacht
daar sterft er veel en hees geween
van ochtendroze blozenspracht
ooit oase ronde mond brengt vruchten
voort, die jaren hierop wachtten
sterren zuipen kinderen zuchten
in verten loensen ogen bruin, de zachte
vlijgebed van zwijgend ambrozijn
zinge-zang der leden vrijlijk alle
druipend van de wijze wilde wijn
o wrede weelde van het smalle
wenkbrauw van de blote avondschijn
waarvan de schellen lieflijk vallen
ill. Max Ernst, 1923