Ik kan nergens heen vluchten. Ieder woord is een lichtstraal gericht op een kern die niet meer is dan een geloof. Begrip is secundair. Zo’n diepe ontevredenheid met de taal kan alleen een chemische oorsprong hebben. Een samenzwering van hormonen, van moleculen, saboteert deze woordenstroom. Ik doorloop alle mogelijke narratieven maar er is er geen een die ik de moeite waard vind. De reden, dat ik dit malgré tout moet schrijven, is het zwak schijnende geloof, ergens in mijn onderbewustzijn, dat ieder woord een plek heeft en een exacte reden, ongeacht het onwaarschijnlijk slechte gezelschap waarin dat woord verkeert. Dit is het meest oorspronkelijke geloof, het geloof aan de taal zelf is fundamenteler dan het geloof aan een instantie, een god, die bepaalde woorden een goddelijke status geeft en zo religie mogelijk maakt: de idee dat het geloof zich hecht aan bepaalde inhouden en dat betekenis voortkomt uit het bevechten van tegenstrijdige inhouden. De macht van die monsters mag niet worden onderschat. Maar vanuit mijn perspectief, als iemand die zo lang alleen is opgesloten en zijn taal heeft voelen uitdoven, totdat zij zwakker was dan het flakkerend schijnsel op de koude granieten muren, zijn ze behept met een verkeerde, hysterische oppervlakkigheid.
Uit: Verweer (2019)
Categorieën