1. De barbaar is altijd een mens
voor hij toeslaat. Laat hem toeslaan op rabarber, desnoods op een rubberboom. Toch niet op een ander.
Toch slaat hij vooral toe op een ander. Zijn hoofd is op hol geslagen, zijn hoofd is hol,
recht uit de hel waar de duivel hem inblaast en uitraast.
2. Naast de mens de kameel staat netjes in geel. Ver daarboven het blauw, waarnaar we reiken zo gauw
we kunnen, het ons gunnen.
Het is al kommer en zand dat in het kader spant. We springen er niet uit, we springen er gewoon in. |
1. Le barbare est d’abord humain
avant qu’il ne frappe. Laisse-le frapper la rhubarbe, l’arbre à caoutchouc s’il le faut. Mais pas autrui.
Et voilà qu’il frappe surtout autrui. Il a la tête au galop, la tête creusée,
venant droit de l’enfer, où le diable expire et l’inspire.
2. À côté de l’homme, voici le chameau, au jaune loin de l’eau. Le bleu les surplombe, avant de creuser notre tombe
dans le sable du diable.
Il n’y a pas que souci suspendu dans ce cadre-ci. On n’y sort pas, on y fait un saut.
|