Categorieën
beeld erger tekst

Knock-knock-knockin’ on heaven’s door

 

 

Hebt gij ooit in uw leven de morgen ontboden,
de dageraad zijn plaats aangewezen?

Job 38:12

Mama take this badge from me
I can’t use it anymore
It’s getting dark, too dark to see
Feels like I’m knockin’ on heaven’s door

Bob Dylan


Het antropocentrisme, nieuw of niet, is een perspectief van zelfoverschatting, hoogmoed,
zo je wilt – precies het tegenovergestelde, het besef dat we als mens een rol spelen binnen
het decor van onnoemelijk veel grotere en complexere krachten, en zelf een natuurverschijnsel
zijn onder de natuurverschijnselen, inclusief onze menselijke cultuur en voortbrengselen,
zou een zinnige bijdrage kunnen zijn aan de waargenomen veranderingen, waarvan we
onmogelijk het hele spectrum kunnen overzien. De mens is net zo goed speelbal als speler
binnen het chtonisch decorum, en zowel verantwoordelijk voor als slachtoffer van de
instandhouding van de dampkring – daarin verschilt hij bijvoorbeeld niet van het insect
of de bacterie.

De zelfoverschatting zorgt voor stagnatie en niet voor ontwikkeling.1)

Het is natuurlijk mooi dat de mens zich zorgen maakt over zijn leefmilieu, gezien door
menselijke bril, en tracht ontwikkelingen te beheersen of zelfs tegen te gaan, maar hij is
vooralsnog nauwelijks in staat te denken of handelen buiten zijn culturele actieradius
of drang tot zelfbehoud. ‘Ons’ grootste probleem is de overbevolking van de soort, en de
desastreuze monocultuur. De aarde en de dampkring overleven dat wel, ze hebben voor
hetere vuren gestaan. Het is allemaal een kwestie van perspectief (en, helaas, ook van
politiek en onderlinge strijd).

 

 


1) Friedrich Nietzsche, Die fröhliche Wissenschaft, 1882

ill. William Blake, Jerusalem (detail)

Categorieën
beeld erger tekst video

Gisternacht toen alles sliep

 

Het geheimzinnige vaartuig

 

Gisternacht toen alles sliep,
amper wind met afgemeten
zuchtjes door de straten liep
en mijn slaap het af liet weten,
hielp geen pil, noch wat ons diep
slapen laat: een goed geweten.

*

Zonder de gewenste slaap,
liep ik eindelijk naar het strand,
zag, onder een milde maan,
man en schuit op ’t warme zand,
slaperig beide, herder, schaap:
slaperig stak de schuit van land.

*

Wel een uur lang, leek het mij
(of een maand, een jaar, om ’t even!)
dat mijn denken ’t had begeven
’t werd een grote grijze brij,
’k werd een afgrond in gedreven,
bodemloos – toen was ’t voorbij.

*

Ochtend – op het diepe donker
van de afgrond, welbehoed,
lag een vaartuig. Alom klonk er:
Wat was loos? Wat zag je? Bloed? –
Het bleef stil! Wij sliepen, sliepen
allen ach zo goed, zo goed!

 

 

Friedrich Nietzsche

vert. Ard Posthuma

 

met dank aan Wim Noordhoek